129 laatster) tijd een paar malen had voorgedaanvoor de moeie- lijke keuze zou geplaatst zien, om of wel een onbemiddeld gemeente-ambtenaar grootendeels voor rekening van de ge meente in een sanatorium te doen opnemen, öf wel hem de voor zijn herstel zoo hoog noodige verpleging te doen ont beren. Ziet men nu evenwel dat de gemeente zich gedurende de laatstverloopen tien jaren slechts viermaal genoopt zag, een bijdrage in de kosten van verpleging van een harer amb tenaren in een herstellingsoord te verleenen, terwijl in 14 andere gevallen de verpleegkosten door de belanghebbenden zelve, hetzij dan al of niet met steun van particulieren, konden worden gedragen, dan moet het toch o. i. de voorkeur ver dienen om ook in het vervolg op den tot dusver gevolgden weg voort te gaan. en dus in die gevallenwaarin sanatorium- verpleging noodig maar zonder hulp van de gemeente niet te verkrijgen is, den onmisbaren financieelen steun uit de gemeentekas te verleenen, liever dan over 'te gaan tot de oprichting van een ziekenfondsaan welks invoering uiteraard niet geringe moeielijkheden in den weg staan. Immers, en hier komen wij tot de in de tweede plaats door ons gestelde vraagmen denke over de bezwaren, welke aan de practische doorvoering van het denkbeeld verbonden zijn, niet te licht. Gaat het aan, zoo vragen wij, de ambtenaren die nu reeds 7j°/0 van hun jaarwedde ten behoeve van eigen pensioen en dat van hunne weduwe en kinderen moeten afstaannog weder met een bijdfage ten behoeve van dit fonds te belasten? Zal een dergelijke maatregel niet grooten tegenstand ontmoeten, waar betrekkelijk zoo uiterst weinigen eenig profijt van hunne bijdragen zullen trekken? Of zal men om hun ook weder deze storting gemakkelijker te maken, toelagen of tractementsverhooging geven Maar ware het dan niet veel eenvoudiger en ook voordeeliger om in die enkele voorkomende gevallen de kosten der verpleging eenvoudig voor rekening van de gemeente te nemen? En zullen die ge vallen zelve, wij wezen er boven reeds op, niet ontzachelijk toenemen, wanneer eenmaal het kostenbezwaar is uit den weg geruimd? Dan weer vragen wij: Gaat het aan allen ambtenarenook den hooger bezoldigdende verplichting op te leggen om tot het fonds toe te treden? Ook hen, die on getwijfeld in staat zouden zijn die kosten geheel ;uit eigen beurs te dragen En zullen omgekeerd niet juist deze ambte- U'i naren, wanneer zij tot het fonds worden toegelaten, daarop een sterken druk oefenen voor het geval hunne opneming in een sanatorium mocht noodig zijn? En hoe lang zal de verpleging mogen duren En zullen ook de kosten van ver pleging in het buitenland uit het fonds worden bestreden? Maar genoeg. De gestelde vragen zijn voldoende om te doen uitkomen dat ook al moest de oprichting van zulk een ziekenfonds voor de gemeente-ambtenaren noodzakelijk worden geacht, bij de regeling tal van moeielijkheden zouden zijn te overwinnen. Was het daarom aanvankelijk ons voornemen, onder over legging van de door ons verzamelde feitelijke gegevens, het advies in te winnen van Prof. Dr. van Geer, den deskundige, die steeds bij aangelegenheden als deze ons met zijn voorlichting ter zijde stond, omtrent de wijze waarop zulk een fonds zou moeten worden ingericht en de bijdragen die van de deel hebbers zouden moeten worden gpeischtlater hebben wij gemeend met het inwinnen van deskundig advies te moeten wachten, totdat door Uwe Vergadering in beginsel zou zijn be slist, dat tot het oprichten van een ziekenfonds voor de ambte naren en beambten dezer gemeente zou worden overgegaan. Tmmers, mocht, wat ons niet onwaarschijnlijk toescheen, Uwe Vergadering reeds thans met ons van meening zijn dat de voordeelen welke van een dergelijk fonds mogen worden ver wacht, tegen de daaraan verbonden nadeelen niet opwegen, dan zou het inroepen van dat deskundig advies slechts tot onnoodige vertraging in de beslissing en een nutteloos uitgeven van de uit den aard der zaak daaraan verbonden kosten aanleiding geven. Het is daarom, dat wij U als het resultaat van onze be schouwingen in overweging geven reeds thans in beginsel te beslissen of al dan niet tot de oprichting van een gemeen telijk ziekenfonds, als door den heer Meuleman bedoeld, zal worden overgegaan. Waar echter, gelijk wij boven aantoonden, eenerzijds de behoefte aan zulk een fonds niet voldoende bewezen is, anderzijds de daaraan verbonden bezwaren niet gering zijn te schatten, nemen wij tevens; de vrijheid U voor te stellen deze vraag in ontkennenden zin te beantwoorden. Aan den Gemeenteraad. J Burg. en Weth. van Leiden. i I r j I I i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 9