112
schouwd. Deze kosten worden door haar geraamd op ƒ2.25
per M2. Heeft dus de straat een breedte van 25 Meter en
bedraagt hare lengte, als van die, welke adressanten wenschen
aan te leggen, 230 Meter, dan zou van gemeentewege een
bijdrage in de kosten moeten worden verleend van 2587.50.
Intusschen kan het geen aanbeveling verdienen die bijdrage
reeds aanstonds bij den aanleg der straten uit te keeren. De
gemeente behoort de zekerheid te hebben dat de straat be
hoorlijk en geheel overeenkomstig de dezerzijds gestelde
eischen is aangelegd. Vandaar zal met de uitkeering moeten
worden gewacht tot op het tijdstip, dat de gemeente de straat
in eigendom en onderhoud overneemt, hetgeen volgens in
den laatsten tijd aangenomen stelregel niet geschiedt, zoolang
niet de straat aan weerskanten over ten minste de helft van
haar lengte bebouwd is.
Nog rijst de vraag, hoe de gelden voor deze en dergelijke
uitkeeringen door de gemeente zullen worden gevonden. Óns
komt het voor, dat daarin door geldleening zou mogen wor
den voorzien. Immers, het geldt hier buitengewone uitgaven,
die zoo zij al niet strekken om het privaatrechtelijk bezit van
de gemeente te vergrootenniettemin aan de uitbreiding van
haar onroerend domein worden dienstbaar Jgemaakt. Gaat
dus Uwe Vergadering met dit voorstel mede, dan zal u te
harer tijd een suppletoire begrooting ter voorziening in de
vereischte gelden worden aangeboden.
Op grond van een en ander geven wij U dus in over
weging te besluiten:
1°. dat aan adressanten ten behoeve van den aanleg van
de door hen ontworpen 25 Meter breede straat van ge
meentewege zullen worden vergoed, over een straatbreedte
van 5 Meter, de kosten van verharding en boombeplanting,
thans geraamd op ƒ2.25 per M2.
2°. dat die vergoeding, in het geheel geraamd op Hb
ƒ2587.50, eerst zal worden uitgekeerd, wanneer de straat in
eigendom en onderhoud aan de gemeente zal worden over
gedragen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 14 Sept. 1906.
WelEdelachtb. Heeren.
Regenten van de R.C. armen en van het Wees en Oude-
liedenhuis alhier, hebben door deze de eer U te verzoeken
hen eene restitutie te verleenen in zake de kostenverbonden
aan het maken van straten, geheel volgens het gemeente
lijk Stratenplan, op hun bouwterrein aan den Rijnsburger-
weg, welke werken door hen aan de gemeente zijn opge
dragen.
Zij gronden hun verzoek op de voor Leiden buitengewone
breedte van de hoofdstraat, zijnde 25 M. over voornoemd
bouwterrein getrokken. Niet alleen zijn de kosten van bestra
ting daardoor abnormaal hoog, maar ook de derving aan
terrein geleden is aanzienlijk.
De finantieele druk door een en ander op hunne inrichting
van weldadigheid uitgeoefend, is dus zeer groot. Regenten er
Uwe aandacht op vestigende dat de verkoop der perceelen
bouwterrein alleen geschiedde, om door vermeerdering van
inkomsten het mogelijk te maken hunne inrichting aan meer
dere behoeften te kunnen laten voldoen, twijfelen niet of
er zullen termen gevonden worden om hun verzoek in te
willigen, vooral waar in hunne inrichting zoo dikwijls plaats
werd verleend voor armlastigen der gemeente.
Namens Regenten voornoemd
Dr. H. J. Taverne
Voorzitter.
H. S. Keuls
Secretaris.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
N°. 265. Leiden, 9 November 1906.
Nadat Uwe Vergadering in hare zitting van 23 Maart 1905
verklaard had geen prijs te stellen op het behoud der door
vaart door de gemeente Leiden en dus ook niet bereid te
zijn ten behoeve van het behoud dier doorvaart eenige bij
drage te verleenen in de kosten van de vernieuwing van drie
bruggen in de zoogenaamde nieuwe vaart alhier, werd door
de Staten dezer Provincie bij hun besluit van 17 Juli 1.1.
n°. XXIII besloten:
1°. ter voltooing van de vaartverbetering tusschen Rijn
en Schie over te gaan tot het graven van een nieuw kanaal
van de Lammebrug tot in den Rijn tegenover de Zijl
2°. Gedeputeerde Staten op te dragen om zoodra de
gemeente Leiden zich zal hebben verbonden om na de
ingebruikstelling van het nieuwe deel van het Rijn-Schiekanaal
de provinciale werken op grondgebied der gemeente, niet
behoorende tot het nieuwe kanaal, in eigendom, beheer en
onderhoud over te nemen, met verzekering van een vrije
doorvaart van vaartuigen van en naar de gemeenten aan
den Rijn bewesten Leiden naar en uit het Rijn-Schiekanaal
en den Rijn de noodige stappen te doen tot het verkrijgen
van een wet, verklarende dat het algemeen nut de ont
eigening vordert ten behoeve van het maken van boven
omschreven kanaal.
Als uitvloeisel van het tweede gedeelte van dit besluit
werd ons door Gedep. Staten bij hunne hierbij overgelegde
missives van 21/25 Augustus en 4/8 September 11. een
concept-ovei'eenkomst aangeboden, met verzoek het aangaan
dier overeenkomst door Uwen Raad te willen bevorderen.
Bij die overeenkomst verbindt de gemeente Leiden zich
tot de beide volgende punten:
1°. na de ingebruikstelling van het nieuw te graven
kanaal in eigendom, beheer en onderhoud over te nemen,
met de daartoe behoorende kunstwerken
a. de Leidsche Vliet en de Nieuwe Vaart van de grens
der gemeente tot in het Galgewater en de Vliet van de
Wouterenbrug tot en met de Neksluis:
b. het jaagpad langs den Nieuwen Rijn van het eindpunt
in Leiden tot de werken door de Provincie ten behoeve van
het nieuwe kanaal te maken;
2°. na de ingebruikneming van dat kanaal van schippers
van vaartuigen, van en naar gemeenten aan den Rijn be
westen Leiden, naar en uit het Rijn- en Schiekanaal en naar
en uit den Rijn in de richting Galgewater, Oude Vest, Haven
en Schrijversbrug mits de gemeente doorvarende zonder
te laden of te lossen of aldaar langer te vertoeven dan voor
de doorvaart noodig is noch doorvaartrecht, noch haven
geld, noch bruggeld, noch uit anderen hoofde of onder welke
benaming ook, eenig recht te heffen.
Na rijpe overweging komt het ons voor, dat tegen de onge
wijzigde aanneming dezer overeenkomst geen bezwaar kan
bestaan.
Het eerste punt mag als een volkomen natuurlijk gevolg worden
beschouwd van de omlegging van de vaart zelve. Immers juist
een van de voornaamste motieven, waarom Uwe Vergadering
besloot de doorvaart door Leiden prijs te geven, was dat zij die
te kwader ure aanvaarde inmenging van een hooger publiek
rechtelijk gezag in hare gemeentelijke huishouding moede was.
De provincie is eigenaar van een groot deel der werken,
behoorende tot de zoogenaamde nieuwe vaart in deze ge
meente, onderhoudt die, beheert die. Als zoodanig treedt zij
regelend binnen deze gemeente op, oefent politiereehtelijke
bevoegdheden uit, die meer natuurlijk aan het gemeentelijk
gezag toebehooren. Zij heeft de gemeente aan banden gelegd
bij de regeling harer verkeers-aangelegenhedende gemeente
verplicht eischen te aanvaarden met betrekking tot de be
diening der bruggen in de kom der gemeente en het onder
houd van het vaarwater, die in een welgeordende gemeentelijke
huishouding niet op hun plaats zijn.
Dit alles kan nu anders worden. De gemeente wordt eigenaar
van openbare wegen en wateren op haar territoir; zij krijgt het
beheer daarvankan ook te hunnen aanzien weer regelend op
treden; wordt in één woord weer »baas in eigen huis." Kan
het anders dan dat zij met de lusten ook de daaraan ver
bonden lasten aanvaardt? Is het anders dan natuurlijk, dat
zijevenals van al hare andere publiekrechtelijke eigendommen,
ook van deze het onderhoud op zich neemt?
Trouwens heel drukkend zal die last niet zijn. Uit de in
de Leeskamer ter inzage liggende voordracht van Gedepu
teerde Staten «betreffende de beweegbaarmaking der vaste
bruggen in het Rijn-Schiekanaal" (zie pag. 38) blijkt, dat
de thans door de Provincie gedragen kosten van onderhoud
van het kanaal naar de Neksluis en dat naar het Galgewater
en van de bediening van de beweegbare brug in den Hoogen
Rijndijk bedragen, tezamen, ƒ2960.—. Deze kosten zullen
echter, zooals de Directeur van Gemeentewerken in zijn
rapport aantoont, voor de gemeente belangrijk geringer wor
den. Op het onderhoud der brug zal 100.en op de be
diening, daar zij tengevolge van de vermindering van de
scheepvaart ook veel minder zal behoeven te worden ge
opend, 1300.— kunnen worden bespaard. In plaats toch
van één brugwachter met twee knechts zal met één brug
wachter kunnen worden volstaan. De kosten van onderhoud
en bediening zullen dus met ƒ1400.— verminderd en dus
van 2960.op ƒ1560.kunnen worden teruggebracht.
Tegenover dezen nieuwen last staan echter zeer belangrijke
voordeelen. Wij hebben het vroeger reeds in den breede
uiteengezet en de commissie van fabricage wijst er thans
wederom met nadruk op, dat na de omlegging van de vaart
het onderhoud van bruggen en walmuren belangrijk minder
aan de gemeente kosten zal. Waar minder schepen door
varen, zullen de bruggen minder aan slijtage, de walmuren
minder aan verzakking onderhevig zijn.
Maar ook de bediening van de bruggen zal belangrijk