GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
107
OOEKOME^ STUKKEJf.
N°. 255. Leiden, 29 October 1906.
In de zitting van Uwen Raad van 16 Aug. 1906 werd voor
lezing gedaan van een aan Uw Collegie gericht schrijven van
den Arrondissements-Schoolopziener dd. 13 Aug. j.l. n°. 247.
Die missive, sedert opgenomen in het Raadsverslag (Hande
lingen blz. 119), werd gesteld in onze handen.
Naar aanleiding daarvan onderwerpen wij de volgende be
schouwingen aan uwe aandacht.
Allereerst merken wij op, dat de schoolopziener, bij schrij
ven van 14 Juli j.l. n°. 210, gericht aan ons collegie, reeds
in ongeveer gelijken geest zich uitsprak. Wij hebben toen
(20 Juli) den schoolopziener medegedeeld, dat de Wethouder
van Onderwijs hem gaarne tot eene bespreking en tot het
plegen van overleg over de hangende voordracht ten Raad-
huize zoude ontvangen op Zaterdag 21 Juli. Een paar dagen
later ontvingen wij uit Gulpen, dd. 23 Juli, bericht, dat
de Schoolopziener afwezig zoude zijn tot 30 Juli, doch
daarna zich gaarne beschikbaar stelde tot het houden van
bedoelde bespreking. Intusschen moest hem toen worden
medegedeeld, dat de "Weth. v. O. dan uitstedig zoude zijn tot
15 Aug. De schoolopziener berichtte daarop, dat hij er de
voorkeur aan zoude geven in het geheele collegie van Burg.
en Weth. te worden ontvangen. In dit stadium verkeerde dus
de aangelegenheid toen de missive van den schoolopziener
Uwen Raad bereikte. Van commentaar over de door den school
opziener ten deze gevolgde gedragslijn onthouden wij ons.
Slechts teekenen wij aandat bedoelde conférentie plaats had
30 Aug., welke bespreking toen echter uit den aard der zaak,
zich beperkte tot de spéciale vacature »Kosters" en die aan
de school 3e kl. n°. 3 en de school aan de Heerenstraat.
Het schrijven van den schoolopziener nu op den voet vol
gende, vangen wij aan met de mededeeling, dat ook wij »ons
»de niet geringe moeite hebben getroost nog eens na te gaan
»al de behandelde voordrachten" ter benoeming van onder
wijzend personeel.
Een gespécificeerde staat daarvan, loopende van Maart 1901
(infunctie-treding van den Schoolopziener) tot September 1906
en betreffende totaal ongeveer 75 tijdelijke en 130 définitieve
aanstellingen, vindt U ter Leeskamer gedeponeerd. Opgemerkt
zij, dat de data, waarop zijne adviezen zijn gedagteekend,
werden vermelddit is in het voordeel van den schoolopziener
het gebeurt toch meermalen, dat die data een paar dagen
vroeger zijn gesteld dan de dag van verzending, althans van
werkelijke ontvangst.
Bij aandachtige beschouwing van dien staat kan het niet
worden ontkend, dat aan menig verzoek om advies zeer
spoedig werd gevolg gegeven, maar ook zal U uit het staatje
blijken, dat meermalen met het geven van advies werd ge
draald, o. a. Maart, April, Juni/Juli, Oct. 1903; Sept /Oct.,
Nov., Dec. 1904; April/Juli, Juli/Sept. 1905 en dat wij meer
dan eens den Arr.-Schoolopziener moesten verzoeken om
spoed te betrachten. Met name was dit o. a. bizonder het
gevalDec. 1903April/Juli en Dec. 1905 en de laatste maanden
vacatures »Bomli" en «Kosters". Wat Dec. 1903 betreft,her
inneren wij U aan de interpellatie »de Goeje" d.d. 30 Dec. 1903
(zie Raadsverslag blz. 190). Waar de schoolopziener intusschen
sub 2® van zijn schrijven er tegen protesteert: »dat ik steeds
«mijne adviezen zonder ernstige, gegronde, wettige en gewet
tigde redenen zoude hebben uitgesteld" kan hij zich bij voorbaat
steeds met eenigszins tardieve inzending van zijn advies
dekken met zijn verweer: «dat ernstige, gegronde, wettige
en gewettigde redenen" hem tot dat uitstel noopten. Hierover
te débatteeren of eene arbitrage uit te lokken achten wij
alzoo weinig vruchtbaar.
De leden van den Raad hebben meermalen, door kennis
neming van de stukken, in de Leeskamer nedergelegd als
bijlagen bij de voordrachten, zich te dien aanzien eene meening
kunnen vormen.
Wat betreft het woordje «meermalen" door den Wethouder
van O. gebezigd (zie Raadsverslag blz. 117, 2de regel van
boven) ten aanzien van het al of niet bijwonen van proeflessen
door den heer schoolopziener, wij moeten erkennen, dat dit,
in den letterlijken zin des woords opgevat, overdreven, althans
minder juist is. De gevallen telkens met name te noemen
zoude, nu nog, haast ondoenlijk zijn, maar wèl kan getuigd
worden dat die proeflessen in voorbereiding, uitvoering en
gevolgen herhaaldelijk bezwaren en moeilijkheden opleverden.
Wat toch is het geval? De schoolopziener is van meening,
dat naar alle sollicitanten moet worden geïnformeerd, terwijl
Burg. en Weth. van oordeel zijn, dat men rekening heeft te
houden met allerlei omstandigheden, o. a.tijdverlies, kosten-
bezwaar enz.; de schoolopziener gaat uit van de o. i. onjuiste
stelling, dat ieder die solliciteert, recht heeft op onderzoek,
of om in aanmerking te worden gebracht. Wij veroorloven
ons te verwijzen naar de stukken, gewisseld in verband met
en naar aanleiding van de vacature «Bomli". De heer school
opziener werd 29 Maart 1906, spoedshalve door het Hoofd
der Jongensschool 2e klasse (den heer Cramer), namens den
Wethouder van O., uitgenoodigd, tot het bijwonen van een
proefles op Dinsdag 3 April. Die datum was juist gekozen
o a. met 't oog op den aanvang (4 April) der vóórjaars-examens,
dus ten gerieve van den schoolopziener, gelijk Z.Ed. door den
heer Cramer, naar aanleiding van eene desbetreffend tot hem
gerichte vraag, werd medegedeeld (zie brief aan den school
opziener van het Hoofd der school, d.d. 31 Maart). Z.Ed.
berichtte: «Nu is het weêr zeer de vraag of ik komen kan."
De proeflessen werden dan ook niet door hem bijgewoond,
doch de schoolopziener werd wel thuisgetroffen toen de solli
citanten van buiten de stad den 3 April zich ten zijnent aan
hem kwamen voorstellen.
Nadat 13 April het tengevolge van de op 3 en 9 April
gehouden proeflessen, ingediend «bericht" van het Hoofd der
school aan den Schoolopziener was toegezonden om advies,
opperde Z.Ed., 17 April, tegen de vervulling der vacature-
Bomli" bezwaren. Dientengevolge werd de PI. Schoolcommissie
21 April om advies gevraagd. Dit college voldeed 3 Mei, gelijk
gewoonlijk, met bekwamen spoed aan ons verlangen. Den 11 Mei
werd hiervan mededeeling gedaan aan den schoolopziener
«met verzoek nu zijn advies te mogen ontvangen." Desniet
tegenstaande kwam, na herhaald aandringen: 25 Mei, 9 Juni
en 12 Juni onzerzijds, op den 14 Juni, eerst het advies van
den schoolopziener in, wiens meening, zonder dat hij de
proeflessen had bijgewoondafweek van het «bericht" van het
Hoofd der school, dat, onder meer, gebaseerd was op drie
proeflessen! De benoeming kon eindelijk 21 Juni geschieden.
Een ander récent voorbeeld: vacature-Kosters: 1 Juli 1906.
Op den 2 Juni werd de schoolopziener nu in een direct
schrijven van Burg. en Weth. uitgenoodigd tot het bij wonen
van eene proefles op 8 Juni. ZEdl. voldeed hieraan. De Weth. v.
O. en het Hoofd der school de heer Cramer meenden met grond,
dat ZEdl. met hen accoord ging in de beoordeeling der sollici
tanten. Het op die proeflessen gebaseerd «bericht" van het Hoofd
der school werd 16 Juni aan den schoolopziener toegezonden om
advies. Den 3 Juli werd door Burg. en Weth. verzocht het advies
in te zenden vóór 5 Juli, teneinde de benoeming 12 Juli aan de
orde te kunnen stellen. Dienzelfden dag berichtte de school
opziener nog geen advies te kunnen uitbrengen. Nadat dien
tengevolge het Hoofd der school nader was gehoord en de
nog door den schoolopziener gewenschte inlichtingen (telegra
fisch uitgelokt) waren verstrekt, werd dezen 6 Juli opnieuw
om advies gevraagd, waarop dit eindelijk 17 Juli inkwam. De
conclusie was: twee onderwijzers, die tot geen proefles waren
uitgenoodigd omdat zij geene meerdere bijacten hadden dan
de in 't «bericht" van het Hoofd genoemden en bovendien,
door jeugdigen leeftijdhet gegrond vermoeden wektendat
zij in ervaring bij de in 't «bericht" genoemden zouden achter
staan, werden door den schoolopziener in de eerste plaats in
aanmerking gebracht!
Wij deelen een en ander uitvoerig mede, omdat de school
opziener aan deze aangelegenheid een uitvoerig betoog vast
knoopt om zijn gedragslijn te rechtvaardigen; wij gelooven,
dat Uwe Vergadering, ook na kennisneming van de destijds
ter leeskamer gedeponeerde stukken, een anderen indruk zal
hebben verkregen dan de voorstelling, thans door den school
opziener van de toedracht dezer zaak gegeven. Van eene be
oordeeling der houding van den schoolopziener onthouden wij
ons, gelijk deze «verder niet beoordeelde het «optreden" van
den Weth. v. O.", welke zelfde qualificatie teruggevonden
wordt in zijn schrijven aan Burg. en Weth. van 14 Juli n°. 210.
Ter rechtvaardiging van zijne opvatting, dat alle sollici
tanten recht hebben op informatie naar hen, beroept de school
opziener zich o. a. op een schrijven van H.H. Gedeputeerde
Staten van Z. H. d.d. 2/23 Nov. 1905 n°. 3914, le afd. zulks naar
aanleiding van een door hem aan dat collegie gerichte missive,
d.d. 2 Nov. 1905 n°. 213. Met die missives, betrekking heb
bende op eene onderwijzersbenoeming te Leiderdorp, alwaar,
hoewel daartoe uitgenoodigd evenmin door den schoolopziener
eene proefles was bijgewoond, stelde de schoolopziener ons
in kennis. Afschriften daarvan liggen voor U in de Leeskamor
ter inzage.
Bovendien leest de schoolopziener zijne opvatting in art. 98
der Wet op 'tL. O. dat hem, onder meer, opdraagt «te be
hartigen de belangen der onderwijzers". Wij meenendat
Heeren Gedeputeerde Staten in het «conflict Leiderdorp" niet
de autoriteiten waren om ten deze te beslissendoch dat zulks
zijn: de Districts-Schoolopziener, de Inspecteur van 't L. O.
en eindelijk de Minister van Binn. Zaken, terwijl men bovendien,
om zich een juist beeld te kunnen vormen van het voorge
vallene, de lezing vóór zich zoude moeten zien, door het ge
meentebestuur van Leiderdorp, aangaande het aldaar gebeurde,
gegeven.
Ook zal Uw Raad wel bij menig bericht of advies, dat eene