144 DONDERDAG 18 OCTOBER 1900. zoo gaat als het behoort. Wat toch is het geval? Daar is een zekere tegenstelling tusschen de schatters van Rijk en Ge meente en den schatter van den vergunninghouder. De schatter van den vergunninghouder kan er evengoed niet bij zijn als wel. Dit spreekt zoo duidelijk, dat de menschen zich niet ontzien, zoo min de schatters van Gemeente en Rijk als de schatter van de vergunninghoudersom elkaar van verkeerde dingen te betichtenzoo duidelijk spreekt dat, dat wij er ver baasd over hebben gestaan en reden hadden hen erop te wijzen, dat zij toch spraken over beëedigde personen van wie men zonder bewijs toch niet mocht vooropstellendat zij verkeerd handelden. En waar deze zaken nu zoo zijn en twee altijd meer is dan een, spreekt het toch vanzelf, dat de eene schatter in de Commissiedie aangesteld is tot herschatting, niets te zeggen heeft en dat daardoor degenendie op het oogenblik met hun reclames komenzichhetzij dan terecht of ten onrechte gevoelden als buiten het recht gesteld. Het instituut, dat hun gegeven is, en de herschatter, dien zij zelf mogen aanstellen, blijven buiten werking, daar hebben zij letterlijk niets aan. De opmerkingdie wij dan ook gemaakt hebbentoen onze taak afgeloopen was, was deze: mocht ons werk hiertoe leiden, dat er mocht komen een meer gezonde samenwerking tusschen de verschillende schatters, dan zal onze moeite ruimschoots beloond zijn. Vandaar, dat wij onze voorstellen zoo hebben ingediend, dat de schatters van Rijk en Gemeente konden voelen: er moet toch eenigszins rekening gehouden worden met den schatter, die voor de vergunninghouders optreedt. Er moeten toch ook gevallen zijn en die gevalllen zouden zeker moeten voorkomenwant het is mij geblekendat de schatting van den schatter der vergunninghouders in sommige gevallen nog boven die van de anderen uitgaat dat A en B niet altijd tezamen gaan maar A. en C, of B. en C. ook eens. Maar nu gaan altijd A. en B. apart samen en staat C. alleen. Dit, mijnheer de Voorzitter, is een toestand, die niet de rechtszekerheid verschaft aan de vergunninghouders, welke zij behoeven om zich neer te kunnen leggen bij de genomen besluiten. De heer Fokker. M. d. V. Uit het vele, dat over deze zaak zou kunnen worden gesprokenzal ik slechts een enkel punt nemen. Ik wil gaarne instemmen met de hulde, die Burg. en Weth. hebben gebracht aan den arbeid, die door de Commissie is verricht. Maar wanneer ik dat gezegd heb, wijk ik dadelijk van den koers van Burg. en Weth. af, en verklaar allereerst, dat wat Burg. en Weth. zeggen omtrent de wijze, waarop de heer Hillenaar schat, dat dit n.l. in strijd zou zijn met de wet, door mij niet wordt gedeeld. Ik stel er prijs op, dat hier te verklaren, omdat er twee juristen in het Dagelijksch Bestuur zitten en het niet kwaad is, als iemand, die ook in de rechten gestudeerd heeft, zijn opinie daar eens tegenover zegt. Wanneer ik in de Drankwet zie, art. 20, 2de lid, dat als grondslag voor de berekening van het vergunningsrecht wordt aangenomen de jaarlijksche huurwaarde en in het eerste artikel van onze Verordening, dat het vergunningsrecht bedraagt zooveel voor elke f50. huurwaarde, dan wordt daarmede door onze Verordening volkomen voldaan aan hetgeen de wet voorschrijft Nu zegt de Verordening verder in overeenstemming met de wet, dat de huurwaarde moet worden geschat in verband met den om vang van het bedrijf, en ik geloof, dat de twist of liever het verschil van meening, bestaande tusschen Burg. en Weth. en de Commissie en den heer Hillenaar loopt over de interpre tatie van de woorden »in verband met den omvang van het bedrijf". Ik geloof, dat het hier heelemaal op aan komt en wij ons dan ook moeten afvragen, of geoorloofd is om wan neer men neemt de huurwaarde in verband met den omvang van het bedrijf, daarin ook het element winst op te nemen. Ik geloof, dat dit volkomen geoórloofd is en dat ik in dat opzicht tamelijk sterk sta ook, omdat indertijd de Minister dat zelf ook bij de behandeling der wet als zijne meening eene van gezag heeft geuit bij zijn toelichting, terwijl de Commissaris der Koningin in Gelderland van Maart 1885, iemand, die toch ook wel eenigszins op de hoogte van de wet kan zijn, in een circulaire zegt, dat de huurwaarde moet worden ge schat niet op zichzelf, maar met het oog op de winst in de lokaliteit te behalen. Ik geloof, dat dat niet alleen volkomen duidelijk, maar dat het ook volkomen rationeel is. De omvang moet niet worden afgemeten alleen naar het aantal liters of borrels, dat in een bedrijf wordt verkochtmaar ook naar den prijs, die wordt bedongen, en de winst, die wordt behaald. Ik zou mij toch voorstellen, dat wanneer in de eene inrich ting 10.000 liters worden uitgeschonken met een winst van 5 cent per liter en in de andere inrichting evenveel wordt uit geschonken met een winst van een cent meer of minder, toch wel degelijk voor de eene inrichting hooger zou moeten worden aangeslagen dan voor de andere. Nu zeggen Burg. en Weth. over den heer Hillenaar, dat de praemisse, waarvan hij uitgaat, onjuist is en daarom ook zijn redeneering, waarbij hij aanneemt, dat bij zekeren verkoops prijs per glas ook de winst per liter op een vast bedrag kan worden gesteld. Ik zou het volkomen met Burg. en Weth. eens kunnen wezen, wanneer de onjuiste praemisse, dat alle vergunninghouders sterken drank van dezelfde hoedanigheid uitschenken, werkelijk voorkwam in het rapport van de Com missie of wanneer ik die ergens had kunnen vinden. Maar in het verslag van de Commissie lees ik alleen, dat de heer Hillenaar zegt, dat hij uit ervaring weetdatwanneer sterke drank wordtf uitgeschonken tegen 5. 6, 10, 15 cent per glas, dan per liter zooveel wordt verdiend, en hij vertelt volstrekt niets omtrent de hoedanigheid var. den drank. Ik moet toch aannemen, dat iemand als de heer Hillenaar, dien ik over deze kwestie gesproken heb en wien ik toch gezond verstand moet toedichten, niet aangenomen heeft, dat alles van gelijke kwaliteit is, maar dat hij heeft genomen den prijs per liter in verband met de kwaliteit, die hij als vakman weet, dat wordt gegeven voor een bepaalden prijs. Ik geloof derhalve, mijnheer de Voorzitter dat de wijze, waarop de heer Hillenaar komt tot de winst in een bedrijf, niet zoo heel slecht is te noemen. Of hij nu mag zeggen, dat */4 van de winst moet worden genomen voor de huurwaarde, durf ik niet te beslissen. Ik ben niet genoegzaam op de hoogte van die zaken, maar ik moet als mijn persoonlijke opinie zeggen, dat ik voor de manier, waarop de heer Hillenaar aan zijn berekening komt, over het algemeen veel gevoel en dat ik daarom mee zal gaan met de conclusie van de Commissie, wat betreft de nadere vaststelling van de aanslagen in het vergunningsrecht door den Raad. Ik zal ook meegaan met de andere conclusies, die de Com missie heett gesteld, en ik hoop, dat Raadsleden, die de opinie van Burg. en Weth. over de kwestie, of de heer Hillenaar nu al of niet in strijd met de wet heeft geschat, mochten hebben gedeeld, door hetgeen ik in het midden heb gebracht, misschien een anderen kijk op de zaak mogen gekregen hebben. De heer Bots. M. d. V. Als derde lid der Commissie wil ik opmerken, dat ik mij aansluit bij hetgeen door de heeren Witmans en Bosch reeds gezegd is. Verder wensch ook ik, in navolging van den heer Fokker, een enkel woord te zeggen over «de huurwaarde in verband met den omvang van het bedrijf", en meer speciaal over »den omvang van het bedrijf". Wat is de omvang van een bedrijf? Dat is m. i.M. d. V. de verkoop of omzet. En wat is de verkoop? De verkoop is gelijk aan den inkoop plus de bruto winst. Om nu in casu zuiver wettelijk te schatten, moet men niet de cijfers, welke tot basis van de bereke ningen strekken, alleen ontleenen aan de huurwaarde van de lokaliteit en aan den inkoop, maar men moet zijne cijfers ontleenen aan de huurwaarde van de lokaliteit en aan den omvang van het bedrijf, dat is aan den verkoop, dat is aan den inkoop plus de bruto winst. Zoo heeft de Commissie gehandeld inzake de aanslagen van de reclamanten en dit, mijnheer de Voorzitter, acht ik een betere naleving van de wet dan geschiedt door het stelsel toe te passen van de heeren ChristiaanseCohen en van Eith waarmede Burgemeester en Wethouders zich vereenigen. Werd de wet op deze betere wijze nageleefd, dan zouden de aanslagen veel billijker zijn en zoude er weinig of geen ontevredenheid heerschen. Dat zou als correctief werken in het tegenwoordige stelsel van schatten. De Voorzitter: Ik zal naar aanleiding van wat tegen het prae-advies van Burg. en Weth. is in het midden gebracht door verschillende sprekers het een en ander opmerken. Er is zooveel en velerlei tegen aangevoerd, dat het mogelijk is, dat bij de beantwoording daarvan een enkel onderdeel door mij niet zal kunnen worden opgenomen of zal worden ver geten. Wellicht, dat ik dan later, wanneer er op gewezen wordt, daarop nog zou kunnen terugkomen. Het verweer van de Commissie richt zich eigenlijk in hoofd zaak tegen de bestrijding door Burg en Weth. van het stand punt, dat als element voor de schatting ook zou moeten aangenomen worden de winst. Nu heeft de heer Witmans erop gewezen, dat bij de huurwaarde het element winst ook als grondslag zal mogen berekend worden. De heer Fokker plaatst zich op een eenigszins ander standpunt en beweert, dat bij »den omvang van het bedrijf" het element winst niet zou mogen ontbreken, terwijl de heer Bots het verst gaat en beweert, dat in de uitdrukking «omvang van het bedrijf" als element van berekening ook het begrip «winst" is vast gelegd. Indien dat laatste juist was, zouden Bnrg. en Weth. zich moeten gewonnen geven, maar juist dat kunnen wij niet toegeven. Dat in het element huurwaarde de winst als grondslag zou mogen worden aangemerkt, zooals de heer Witmans zeide, is naar mijne meening in strijd met de wet. Waar gezegd wordt, dat de huurwaarde moet beschouwd worden, zonder dat eenige grondslag nader wordt aangegeven, is daarmede bedoeld, dat de huurwaarde van het lokaal wordt geschat in verhouding tot de huurwaarde van het ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 8