DONDERDAG 18 OCTOBER 1906. 143 vergadering gemeend, dat ik de leiding op mij moest nemen. Vandaar dan ook, dat ik nu als eerste spreker wensch op te treden in deze zaak. Mijnheer de Voorzitter, het prae-advies van Burg. en Weth. heeft ons in zeker opzicht genoegen gedaan. Het begint toch en het eindigt met heel veel lof toe te zwaaien aan het werk, dat de Commissie heeft verricht, en daarin wordt alle moge lijke hulde als het ware gebracht aan die Commissie voor haar zeer nauwkeurig en stelselmatig onderzoek en haar nauwgezetheid. Maar wanneer dat gezegd is, mijnheer de Voorzitter, dan schiet er ook niets meer van ons werk over en luidt het: wij zouden den Raad maar willen adviseeren, om de voorstellen van de Commissie af te wijzen. Mijnheer de Voorzitter, ik meen, wanneer men heeft een nieuw instituut in de Drankwet, waarbij de Raad als het ware als Hooge Raad gesteld is wat betreft het doen van schattingen van huurwaarde, dus als staande boven de her- schatters, en de Raad wijst een bijzondere Raadscommissie aan om die zaken te onderzoeken, en deze Commissie komt met een rapport, zooals wij zijn gekomen, dat alle hulde ver dient, zooals Burg. en Weth. zeggen, dan meen ik, mijnheer de Voorzitter, dat het inderdaad niet opgaat te handelen op een manier, zooals dat nu is gebeurd. Burg. en Weth. hadden naar onze wijze van zien, Mijnheer de Voorzitter, moeten volgen hetgeen de Raadscommissie heeft voorgesteld. Anders had men in deze ook geen Raadscommissie noodig gehad. Wat de zaak zelve betreft, mijnheer de Voorzitter, wensch ik ook een en ander in het midden te brengen. Re zal daarbij zooveel mogelijk volgen het prae-advies van Burg. en Weth. Dan kom ik in de eerste plaats tot het schatten van de huurwaarde van het lokaal op zichzelf. Wat dat nu betreft, wordt geschreven in het prae-advies van Burg. en Weth., dat de tegenwoordige schatting steunt op de wet, welke woorden men ook heeft opgediept uit ons rapport. Het is waar, wij hebben dat ook geschreven: het steunt op de wet, maar wat is daarvan de bedoeling, mijnheer de Voorzitter? Dat men niet de grond slagen voor het bepalen van de huurwaarde heeft aangegeven niet heeft aangegevenhoe tot die huurwaarde te geraken hoe er geschat moet worden. Het wil ons altijd nog voor komen mijnheer de Voorzitter, dat ook andere factoren kunnen werken dan die hier sedert 1881 werken, nl. naar dat staatje, dat nu is afgedrukt om te komen tot de huurwaardebepaling van een dranklokaal. Nu heeft de Commissie maar één factor opgenoemdn. 1. of er ook geen rekening kan worden gehouden met de winst, die behaald wordt in een zaak. Daarover zal ik straks nog een enkel woord zeggen, maar nu wil ik toch alvast dit in 't midden brengen, dat het voorstel, dat van de Commissie is uitgegaan, het stelsel, zal ik het nu maar noemen, van 1/3 van de drie cijfers, die vastgesteld zijn door de herschatters, niet is een voorstel, dat nu direct in Leiden zou behoeven te worden toegepast voor altijd; maar het is toch ook in andere en zeer groote plaatsen, als b. v. Rotterdam, vastgesteld. Ik geloof, dat wanneer het in Rotterdam wordt aangenomen, men in deze in Leiden wel zou kunnen volgen zoolang men niet een ander stelsel heeft. De Commissie meent derhalve, dat de huurwaarde naar verschillende factoren zou kunnen worden aangenomenaangezien de wet er geen aan wijst, en dat dan de winst zeker een der betrouwbaarste grondslagen is en niet tot ondeugdelijke schattingen zou be hoeven te leiden. Stel een oogenblik, dat dat was aangenomen. Men neemt de winst tot basis en zegt nuwij zullen de huren rekenen op 1/4 van de winst, dan is dat toch nog zoo gek niet. In het dagelijksch leven zal toch ook iemand niet meer dan 1/4 van zijn gewone inkomen aan huishuur betalen, en dat zou met een kleine variatie wellicht op de dranklokalen kunnen worden toegepast. Burg. en Weth. erkennendat de klassificatie thans eenigs- zins willekeurig is. Ja, mijnheer de Voorzitter, het is zelfs zoo willekeurig, dat het ons wel gebleken is, dat aan die klassificatie niet altijd de hand wordt gehouden. Er staat in ons rapport, dat gebleken is uit het staatje, waarnaar al sedert 1881 is geschat, dat men niet lager ging dan een huurwaarde van f50.per jaar. Maar, mijnheer de Voorzitter, wij hebben bij ons onderzoek een dranklokaal ontmoet, waaraan een huurwaarde werd toegekend van f 35.per jaar. Dus men houdt zich niet altijd aan dat staatje; en dan, dit wil ik er nog even bijzeggen, bij een omzet van 4000 liter wordt de huurwaarde voor zoo'n dranklokaal berekend op f140.—, 't behoorde f 300.te zijn. Ik heb er alleen dit mee willen aantoonen, dat die lijst ook niet altijd wordt gevolgd en dat er willekeurig wordt geschat. En nu, mijnheer de Voorzitter, staat hier op bldz. 100 in de tweede kolom onderaan cursief gedrukt: »wat de wet wil en niets anders dan de wet wil". Maar, mijnheer de Voorzitter, ik meendat ik toch wel heb aangetoonddat een methode van schatting in de wet volstrekt niet is aangegeven. Er is doodeen voudig sprake van het schatten van de vermoedelijke huur waarde van een dranklokaal zonder den omzet, en daar wordt dan later bijgenomen de omzet, die in zoo'n lokaal heeft plaats gevonden. Dan komt men tot zekere factoren, als waartoe men hier in 1881 is gekomen, maar het zou ook, mijns be dunkens, evengoed kunnen gaan naar de winst. Èn het zou vermoedelijk ook kunnen naar een ander typedat mij op het oogenblik niet bekend is.J Dat lijstje, dat staatje wordt ook het meest door ons aangevochten, omdat het zoo stelselloos is. Nu zeggen Burg. en Weth.: dat is niet in overleg met Burg. en Weth. vastgesteld. Dat willen wij gaarne aannemen, mijnheer de Voorzitter, maar toch zullen wel in de dagen, toen de Drankwet moest worden ingevoerd en voor het eerst iemand als schatter moest optreden bij dat nieuwe instituut, besprekingen zijn gehouden. Men zal toch dien eenen man,"den schatter, al staat het in de wet dat één schatter dergelijke dingen moet behandelen, niet zoo de wei in hebben gestuurd, en gezegd: baasje, zie maar, dat jij de zaak in orde krijgt. Het komt mij toch voor, mijnheer de Voorzitter, dat in deze door Burg. en Weth. al is het niet schriftelijk, wel een vinger wijzing zal zijn gegeven, tenminste wat de wijze van schat ting betreft van het lokaal of perceel. Dat hebben wij op ander terrein ook wel gezien wanneer een nieuwe wet moest worden ingevoerd. En nuwat betreft onze opmerking, dat de drie deskundigen bij herschatting één advies geven. Wij zagen liever, dat ieder afzonderlijk advies gaf. Waarom? Omdat zoo goed als nooit het advies van de minderheid, den particulieren schatter, wordt gevolgd. Ons is ook gebleken, mijnheer de Voorzitter, dat dat inderdaad voor den particulieren herschatter, wie het ook zij, werkelijk is een wanhopige toestand, want het blijkt ook uit ons geheele onderzoekdat de herschatters ongeveer altijd precies op hetzelfde cijfer neerkomen als de schatter. Het is hier niet vier handen op één buik maar zes handen op één buik. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, is een zacht verwijt aan ons adres gericht, dat wij eenigszins buiten ons boekje zijn gegaan. Ja, mijnheer de Voorzitter, daar is wel iets van aan. Toen wij onze taak hadden afgedaan en wij die acht bezwaarschriften hadden behandeld, is bij ons de vraag gerezen: moeten wij nog iets doen om te zorgen, dat dergelijke verzoekschriften voortaan niet bij den Raad komen Toen hebben wij gemeend, dat het toch goed was, om aan Burg. en Weth. te verzoeken, of zij niet in die richting zouden willen werkzaam zijn, dat den schatter een zekere leiddraad svorde gegeven. Ik geef toe. wij zijn te dien opzichte eenigszins buiten ons boekje gegaan, maar dat hebben wij gedaan met het oog op het groote belang van de zaak en bovendien, omdat wij dan toch ook gaarne zagen, dat, nu de vergunninghouders eenigszins meer kunnen rekenen, dat hun inderdaad door de nieuwe wet meer recht kan worden gedaandaarvan ook zal worden gebruik gemaakt. Vandaar dan ook, mijnheer de Voorzitter, dat wij met genoegen hebben gezien, dat Burg. en Weth. in hun antwoord ook nog dit hebben geschreven»ln hoeverre het wenschelijk is, den deskundige, die de eerste schatting verricht, aan bepaalde regelen te binden, zullen wij echter gaarne overwegen." Wij hebben dat met genoegen gelezenhoewel het ons niet in alle deelen bevredigt. En nu in dit verband, mijnheer de Voorzitter, nu ik toch langzamerhand kom op het terreinik zou haast zeggen van het een beetje minder juiste woorddat in ons rapport is ge bruikt, onbetrouwbaarheid"wil ik even iets ophelderen. Wanneer wij Burg. en Weth. in sub. b. 2 de opdracht willen geven om »alle maatregelen te willen nemendie ertoe kunnen leiden, dat de jaarlijks door den Inspecteur der Directe Be lastingen te verstrekken opgave van het ingeslagen gedistilleerd meer betrouwbaar is", dan slaat dat woord betrouwbaar meer hierop, dat het wel gewenscht zou zijn, dat die inslagen werden aangegeven ad 50% en dat de inslag op eens anders naam zooveel mogelijk werd voorkomen. Dat zijn twee voor name bezwaren, die hier bij ons onderzoek aan het licht zijn gebracht en die bij het vaststellen van de huurwaarde groote moeilijkheid veroorzaken. Het woord onbetrouwbaar moet in deze dus niet in dien ongunstigen zin worden opgevat, waartoe het vermoedelijk aanleiding zou kunnen geven. Mijnheer de Voorzitter, ik meendat ik het bij dit weinige kan laten. Intusschen heeft de Commissie nog gemeend er bij den Raad op te moeten aandringenten eerstedat haar voorstel sub. a wordt aangenomenten tweededat de uit- noodiging, vervat in punt 1 van voorstel b. eveneens wordt aangenomen, terwijl zij, wat punt 2 betreft, het geheel aan de prudentie van het Dagelijksch Bestuur zou willen overlaten, hoe in deze te handelen. De heer Bosch. M. d. V. In aansluiting aan hetgeen de heer Witmans heeft gezegd als Voorzitter van onze Commissie, stel ik er prijs op even de aandacht te vestigen op een bijzonder punt in deze zaak. Het kwam ons voor, dat eén van de ge wichtigste dingen dit was, dat de vergunninghouders niet kunnen gevoelen rechtvaardig behandeld te worden, omdat er voor hen altijd rechtmatige reden tot twijfel is, of het wel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 7