130
DINSDAG 4 SEPTEMBER 1906.
niqué, en als die verklaring U bevredigt, dan moet ik er voor
het oogenblik wel genoegen mee nemen. Ik voor mij heb
anders niet den indruk gekregen, dat U hebt waar gemaakt,
wat in het verslag van 12 Juli staat. Ik neem acte van uwe
mededeeling, dat in de vergadering van Burg. en Weth. van
Maandag 9 Juli werd besloten tot indiening van het voorstel,
wat in strijd is met hetgeen toen door U werd medegedeeld.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik wil even opkomen tegen
eene onjuiste voorstelling door den heer Sijtsma gegeven van
hetgeen door mij is gezegd. Ik heb geprotesteerd niet tegen
het stellen van de vraag, maar wel tegen de toelichting ervan,
waarin a priori wordt aangenomen, dat gij Uopzettelijk hebt
schuldig gemaakt aan eene onwaarheid. Naar ieders meening,
is het niet meer dan fatsoenlijk en billijk, dat men de goede
trouw van zijn evenmensch niet in twijfel trekt, zoolang de
kwade trouw niet bewezen is. Ik heb gemeend te kunnen
aantoonen, dat zoolang ik lid van deze Vergadering was, noch
onder U, noch onder uwe ambtsvoorgangers, eene dergelijke
wijze van strijd voeren in zwang was. En ik heb het be
treurd, dat in de laatste jaren verschillende futiliteiten, naar
mijne meening althans futiliteiten, hier in den Raad zijn
gebracht.
De Voorzitter. De mededeeling van den heer Fokker, dat
het hem er om te doen is geweest den Voorzitter op eene
onjuistheid te betrappen, want daarop komt het toch neer,
heeft mijmoet ik zeggenzeer onaangenaam getroffen. En
ik ben dan ook den heeren Aalberse en van der Lip zeer
erkentelijk voor de sympathieke woorden, die zij ten mijnen
aanzien hebben gesproken. Dat die woorden- mij goed hebben
gedaan, zullen zij wel begrijpen. En waar het nu is geconsta
teerd, dat het den heer Fokker alleen is te doen geweest om
eene onjuiste uitdrukking van mij tentoon te stellen, daar
geloof ik toch te mogen zeggen, dat hij zijn tijd beter had
kunnen besteden. En ik meen verder wel gerust te mogen
aannemendat de andere leden van den Raad verder niet
in het voetspoor van den heer Fokker zullen treden.
Toejuiching
De Voorzitter. Verlangt nog verder iemand het woord?
De heer van der Elst. M. d V. Ik zou nog gaarne eene
enkele vraag willen doen omtrent de uitvoering van de rijwiel
verordening. Zooals U weet, moeten er naar een vastgesteld
model waarschuwingsborden worden geplaatst. Naar ik meen
zijn die borden nog niet geplaatst en nu zou ik gaarne weten,
wat de reden van de vertraging is.
De Voorzitter. Ik betreur het met U zeer, dat al de borden
nog niet zijn aangebracht. Wel zijn er borden aangebracht
met betrekking tot snelrijden, maar nog niet aan de straten
en wegen, die niet bereden mogen worden. De reden daarvan
ligt hierin. De Regeering heeft daaromtrent voorschriften
gegeven en wanneer die letterlijk werden opgevolgd, dan zou
het aanbrengen van al die borden der Gemeente komen te
staan op ongeveer ƒ1000. Om hierin eenige besparing te ver
krijgen, hebben wij bij den Minister geïnformeerd, of niet op
goedkoopere wijze hierin kon worden voorzien. Het resultaat
is geweest, dat wij nu slechts een /500 zullen hebben uit
te geven voor dit doel. Dat is de reden van de vertraging.
Ik verwacht echter, dat de borden binnenkort overal zullen
zijn aangebracht.
De heer van der Elst. Dank U, M. d. V.
Niemand verder het woord verlangende, wordt de vergade
ring gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.