DINSDAG 4 SEPTEMBER 1906.
129
De heer Aalberse. M. d. V. Ik neem even het woord om
iets te zeggen, wat U wellicht niet hebt willen zeggen. Ik
stel er nl. prijs op, om als Raadslid te protesteeren tegen de
wijze, waarop de vraag door den heer Fokker is toegelicht.
Indien ik wel verstaan heb, heeft de steller van de vraag
uitdrukkelijk verklaard, niet meer te denken aan de mogelijk
heid van eene vergissing uwerzijds. Ik meen werkelijk, dat
de toon in deze Vergadering, zoolang ik tenminste de eer
heb lid van deze Vergadering te zijn, nimmer van dien aard
is geweest, ook niet onder uwen ambtsvoorganger, dat uit
den Raad dergelijke woorden tot den Voorzitter werden ge
sproken, en ik protesteer daartegen dan ook ten sterkste. Ik
betreur het zeer, dat wij in het laatste jaar in den Raad her
haaldelijk allerlei futiliteiten en nesterijen te behandelen hebben
gehad, die voor verschillende personen uiterst onaangenaam
waren. Ik herinner bijv. aan de quaestie van de politieagenten,
die voor het huis van den Burgemeester stonden. Een ont
zettend gewichtige zaak, waarop, nadat de Voorzitter reeds
in de afdeelingen er behoorlijk op had geantwoord, toch nog
in de openbare zitting werd teruggekomen. Ik herinner aan
de geweldige geschiedenis van de leverantie van ƒ1,50 door
een onzer geachte medeleden aan de schutterij, waarbij toch
niemand aan de goede trouw van dat raadslid kon twijfelen.
En is het dan geen nesterij, om zulke gevallen op te rakelen
en niet eens de mogelijkheid van eene vergissing aan te nemen
Zoo zou ik ook willen vragen, of het geen nesterij is, om er
over te vallen, of het besluit van Burg. en Weth. is genomen
Dinsdagmiddag dan wel Maandagmiddag, want daarop komt
de quaestie feitelijk neer. De zaak toch waarover het gaat,
of de Raad die f 600.zou toestaan, had zulk een ernstig
onderzoek niet noodig. En ik zou het dan ook zeer betreuren,
wanneer verder over deze zaak in de Vergadering werd ge
debatteerd. Mocht het blijken, dat daarover andere leden
evenwel anders denken, dan zal ik eene motie van orde voor
stellen, om verder over deze zaak niet te spreken, wijl daar
geen enkel gemeentebelang mee gemoeid is.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik wil met een enkel woord
zeggen, dat ik geheel onderschrijf wat daar door den heer
Aalberse in het midden is gebracht. De heer Fokker heeft
het doen voorkomen, alsof hij sprak over eene zaak van het
grootste belang; ik heb uitdrukkingen gehoord als »zaak
met een diep fond", «hoogst belangrijke zaak" enz., maar
de heer Fokker is in gebreke gebleven aan te toonen, waarin
dat «diepe fond" en dat «hooge belang" bestaat. Trouwens
dit zal hij ook bezwaarlijk kunnen aantoonen, want er is
van dat alles naar mijne meening niets aanwezig. De heer
Fokker moet toch niet vergeten, dat hij er Burg. en Weth.
een grief van gemaakt heeft, dat zij het vuurwerk-voorstel
zoo laat bij den Raad hadden ingediend. En nu vraag ik,
wat doet het er nu in vredesnaam toe, of Burg. en Weth.
nu 's Maandags of Dinsdags van te voren besloten hebben het
voorstel bij den Raad in te dienen? In beide gevallen kon
toch het voorstel eerst in de Raadszitting van 12 Juli ter
tafel gebracht worden. Of had de heer Fokker soms gewild,
dat Burg. en Weth. over dat voorstel een aparte Raads
vergadering, b. v. 's Woensdags, hadden belegd? Het betreft
hier inderdaad een zaak van absoluut geen belang en de
heer Fokker heeft zich ook mijns inziens aan schromelijke
overdrijving schuldig gemaakt.
Verder wil ook ik krachtig protesteeren tegen de wijze
waarop de heer Fokker heeft getracht U, Mijnheer de Voorzitter,
verdacht te maken. Wij hebben zooeven van U gehoord, dat U,
toen U in den vreemde van de vraag van den heer Fokker
kennis kreegt, de porté van de vraag niet hebt begrepen.
Wel een bewijs, dunkt mij, dat U een zuiver geweten hadt.
Ten zeerste betreur ik het, dat de heer Fokker, waar hij
meende geen geheel juiste inlichtingen gekregen te hebben,
deze zaak op deze wijze behandeld heeft. Ik weet wel dat ik,
wanneer mij zoo iets ware overkomen, een geheel anderen
weg zou ingeslagen hebben en dat ik mij wel tienmaal zou
bedacht hebben, voor ik een dergelijke kwestie in een openbare
vergadering had ter sprake gebracht.
De heer Witmans. Naar aanleiding van de philippica van den
heer Aalberse aan het adres van den heer Fokker, wensch
ik een enkel woord te zeggen in zooverre de heer Aalberse
mij ook eenigszins in de zaak betrokken heeft, door nl. te
spreken van de leverantie aan de schutterij door een onzer
geachte medeleden. Ik zal deze quaestie nu niet opnieuw be
handelen maar waar de heer Aalberse ook deze zaak als een
nesterij heeft beschouwd, moet ik er toch op wijzen, dat het
blijkens hetgeen in andere colleges ook is voorgevallen, toch
nog altijd zeer de quaestie is, of bedoelde leverantie had
mogen plaats hebben. Deze m. i. ernstige quaestie had de
heer Aalberse dus hier niet als een nesterij moeten quali-
ficeeren.
De heer Sytsma. Als ik een enkel woord zeggen wil, zet
ik voorop, dat ik de vraag zeker niet gesteld zou hebben. Als
men wat ouder wordt, leert de ervaring wel, dat men ook
niet ieder officieel woord op een goudschaaltje moet wegen.
De heeren Van der Lip en Aalberse weten dit ook wel.
Maar de heer Fokker is nog een jong lid, treedt pas op in
't openbare leven en heeft wellicht op dit punt nog meer
idealen dan wij.
Nu heeft hij in het antwoord van den voorzitter een on
juistheid meenen te lezen; dit nam hij hoog op.
En blijkens de verklaring van den voorzitter zelf had hij
niet geheel ongelijk. Er blijkt uit, dat het een, zij het dan
ook onwillekeurige, onjuistheid was, waarop de heer Fokker
wees en ik geloof niet, dat men het recht heeft den heer
Fokker er een verwijt van te maken, dat hij op die onjuist
heid wees, omdat hij volgens de heeren ten onrechte meende,
dat dit in het belang van de zaak noodig was. Dit hangt
geheel er van af, hoe wij de zaak opvatten. Dat de mede-
deeling van den Voorzitter minder juist was, is gebleken.
Men zegt nu, dat dit met de zaak zelve niets te maken heeft.
Wanneer evenwel een Voorzitter van den Raad iets mede
deelt, dan neemt ieder lid aan, dat die mededeeling juist is en
houdt daar rekening mee bij zijn repliek. De heer Fokker
had misschien anders gesproken als nu het geval was. Nu
meende de heer Van der Lip dat het toch op de behande
ling van de voordracht geen invloed had kunnen uitoefenen.
Maar waar de voorzitter toen zelf heeft gezegd, dat er geen
tijd is geweest het advies van de Commissie van Financiën
te vragendaar vestig ik er toch de aandacht opdat wan
neer de indiening Maandagavond had plaats gehad, de tijd
daarvoor wel beschikbaar was geweest en haar advies had
wel invloed kunnen hebben. Ik geloof dan ook niet, dat het
protest van de heeren Aalberse en Van der Lip zoo krachtig
moet worden ondersteund en zou zelfs denken dat ons mede
lid Fokker dat protest niet heeft verdiend.
De Voorzitter. Ik wil even doen opmerken, dat de heer
Sijtsma wel wat heel categorisch van eene «onjuistheid"
mijnerzijds spreekt. Ik heb gezegd, dat mijne mededeeling in
de vergadering van 12 Juli niet geheel juist was. Ik heb ge
zegd, dat uit het Leidsch Dagblad van Zaterdagavond niets
bleek van een vuurwerk. Dat was echter nog niet het offici-
eele programma, maar slechts een officieus communiqué. Toen
hebben wij met het voorstel in te dienen opzettelijk gewacht
tot het officieel programma was verschenen. Wanneer wij
vóór dien tijd een voorstel hadden gedaan, om een vuurwerk
van gemeentewege te ontsteken, dan had men ons terecht de
opmerking kunnen maken, dat wij voorbarig waren geweest.
In mijne rede van 12 Juli moet dus eenvoudig in plaats van
«officieel programma" gelezen worden «officieus communiqué",
dat is eene rectificatie, die evenwel aan de beteekenis van
het feit niet afdoet.
De heer Fokker. Ik vind het niet noodig veel te antwoor
den op hetgeen de heeren Aalberse en van der Lip hebben
gezegd, die mij hebben verweten het belang van de zaak, die
het hier geldt, niet te hebben aangetoond. Wanneer hier
evenwel door den Voorzitter in de Vergadering van den Raad
tot tweemalen toe dezelfde onjuiste mededeeling wordt gedaan,
dan vind ik dat toch van belang genoeg om er de aandacht
op te vestigen. Het gaat bij mij heusch niet om die f 600,
maar wel of de argumenten, door den Voorzitter gebezigd,
juist waren. En wanneer ik dan zie, dat door U, M. d. V., als
voorzitter eene onjuistheid is medegedeeld, dan vind ik dit
heel wat erger, dan de quaestie van die politieagenten of de
leverantie voor de schutterij, die de heer Aalberse goed vindt
er bij te halen.
M. d. V. Wat uwe verklaring betreft van de woorden door
U gesproken, ik, kan het niet helpen, geheel bevredigen doet
zij mij niet Ik lees toch in het verslag: «dat eerst na inzage
van het officieele programma, dat eerst eergisteren avond is
verschenen, gebleken was, dat er te weinig voor het groote
publiek te zien zou zijn." Van af dat oogenblik is aan Burg.
en Weth., zoo zeide U toen, gebleken, dat er voor 't groote
publiek te weinig te zien zou zijn. Op dien datum van eer
gisteren, op dien Dinsdagavondop dat oogenblik hebt U zich
beroepen, toen om eene verklaring werd gevraagd van het late
indienen van de voordracht; en nu hebtU Uwe woorden gemeend
te rectificeeren door te zeggen, dat gij niet bedoeldet het offici
eele programma, maar het officieus communiqué. Maar dat
communiqué verscheen Zaterdag en U heeft daarmee niet
opgehelderd uwe onjuiste mededeeling, dat aan Burg. en
Weth. eerst Dinsdagavond gebleken is, wat er voor 't volk te
doen was. En dan hebt U in uw tweeden termijn gezegd in
de Vergadering van 12 Juli: wat de Eere-Voorzitter der Com
missie heeft kunnen weten, weet hij nog niet als Burge
meester. Officieele gegevens dienen van de Commissie als zoodanig
uit te gaan. Toen verklaarde U uitdrukkelijk, dat men alleen
op officieele gegevens afgegaan was en nu wordt een officieus
communiqué aangehaald. Waar U nu evenwel hebt gezegd
met officieel programma te hebben bedoeld officieus commu-