80 Geeft het hoofd der school aan een verzoek van den school arts tot verwijdering van het kind geen gevolg, dan doet deze daarvan mededeeling aan Burgemeester en Wethouders;" terwijl dan art. 12 zegt, welke ziekten, behalve die in art. 1 der wet genoemd, door de verordening onder «besmettelijke ziekten" worden verstaan. De vraag rees of naast deze beide bepalingen die van art. 12 der verordening van 25 Januari 1894, «regelende de inwen dige inrichting der scholen, de toelating en het ontslag der leerlingen" (Gem. BI. n°. 5), ongewijzigd kon blijven voortbestaan. Die bepaling luidt: «Leerlingen, die niet behoorlijk gereinigd zijn, zoomede zij die lijden aan kinkhoest of aan een der besmettelijke ziekten, genoemd in de wet van 4 December 1872 (Stbl. n°. 134) of in wier woning een lijder aan een dier besmettelijke ziekten aanwezig is, worden door het hoofd dier school niet toegelaten. Kinderen, die aan huidziekte lijden, kunnen alleen worden toegelaten op een verklaring van een geneesheer, dat hij de huidziekte in behandeling heeft en dat hij meent, dat de aandoening niet van besmettelijken aard is. Zoodanig bewijs mag niet ouder dan drie maanden zijn." Het antwoord op die vraag, zoowel van de commissie voor de huishoudelijke verordeningen, als van ons college, was ont kennend, en de commissie deelde ons mede, dat naar haar oordeel de gewenschte overeenstemming tusschen de bepalingen der beide verordeningen kon worden tot stand gebracht door art. 12 der verordening van 1894 als volgt te lezen: «Leerlingen die niet behoorlijk gereinigd zijn of in wier woning een lijder aan een besmettelijke ziekte, genoemd in de wet van 4 December 1872 (Stbl. No. 134), aanwezig is, worden door het hoofd der school niet toegelaten. Vermoedt het hoofd dat een der kinderen lijdt aan een der ziekten, genoemd in art. 12 der verordening van 15 Februari 1906 (Gem.blad No. 5) dan geeft hij hiervan onmiddellijk kennis aan den schoolarts, met de zorg over zijn school belast." Wij kunnen ons, evenals de gezondheidscommissie, met deze gewijzigde redactie zeer wet vereenigen. Alleen komt het ons voor dat de bepaling ook zoo nog eene aanvulling behoeft. Immers wel zegt art. 10 der verordening van 1906 dat de schoolarts toeziet, dat aan kinderen, lijdende aan kwalen, die voor anderen nadeelig of hinderlijk zijn, desnoodig door het hoofd der school tijdelijk het verblijf op de school worde ontzegden ook dat hijindien het hoofd der school aan dat verzoek geen gevolg geeft, daarvan mededeeling doet aan ons college, maar nergens wordt aan het hoofd der school zelf de bevoegdheid gegeven om den leerlingen den toegang tot de school te ontzeggen. Ln nu moge men zeggen dat die bevoegdheid implicite in art. 10 der verordening van 1906 ligt opgesloten, die bewering ware wellicht met een beroep op art. 12 der verordening van 1894 op goede gronden te weerleggenomdat hem daar die bevoegdheid voor andere ziekten «expressis verbis" wordt gegeven. Zeker verdient het dus aanbeveling, om allen twijfel in dezen weg te nemenook ten aanzien van de ziekten, bedoeld in art. 10 der verorde ning van 1906, de bevoegdheid uitdrukkelijk in art. 12 der verordening van 1894 neer te leggen. De door de commissie voor de huishoudelijke verordeningen voorgestelde redactie ware dus alsnog met een bepaling van dezen inhoud aan te vullen: «Het hoofd der school is bevoegd op verzoek van den schoolarts aan kinderendie lijden aan kwalenwelke voor de overige leerlingen nadeelig of hindërlijk zijn, tijdelijk het verblijf op de school te ontzeggen. Geeft het hoofd der school aan dit verzoek geen gevolg dan kan de tijdelijke verwijdering van den leerling, zoo zij dit noodig achtendoor Burgemeester en Wethouders wor den gelast." Het komt ons voor dat op deze wijze geheel in de regeling dezer materie zal zijn voorzien. Mitsdien geven wij U in overweging art. 12 der verorde ning van 25 Januari 1894 (Gem.bl. No. 5) dienovereenkomstig te wijzigen. Nog meenen wij U, in verband met dit onderwerp, te moeten meedeelen dat de vraag of, nu «mazelen" bij de wet niet meer onder de besmettelijke ziekten worden gerang schikt, een bepaling krachtens welke kinderen uit gezinnen, waar mazelen heerschende toegang tot de school wordt ontzegd, bij verordening behoort te worden vastgesteld, na de zeer uiteenloopende adviezenwelke deswege door ons van de commissie voor de huishoudelijke verordeningen, het college van stadsgeneesheeren en de gezondheidscommissie werden ontvangen, nog steeds een punt van ernstige over weging bij ons college uitmaakt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 185. Leiden, 24 Juli 1906. Ter vervulling der vacature van leerares in de nuttige handwerken aan de Kweekschool voor Onderwijzers en Onder wijzeressen, welke zal ontstaan tengevolge van het aan Mej. M. J. Sparnaay, met ingang van 1 September a.s. te verleenen eervol ontslag, hebben wij de eer Uwe Vergadering de vol gende voordracht aan te bieden 1°. Mej. H. PEL, le onderwijzeres in de handwerken aan de Openbare School der 3e klasse No. 2; 2°. Mej. A. E. DRIESENS, 2e onderwijzeres in de handwerken aan de Openbare School der 3e klasse No. 5, en onder wijzeres in de handwerken aan de openbare herhalings school, afd. Meisjes. Onder mededeeling dat deze voordracht is opgemaakt in overleg met den Districts-Schoolopziener en den Directeur der Kweekschool, en dat de desbetreffende stukken in de Leeskamer ter inzage zijn nedergelegd, verzoeken wij U thans tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 186. Leiden, 24 Juli 1906. Ingevolge het bepaalde bij art. 2 der Verordening van den 2en October 1902, houdende Reglement op het beheer en bestuur van het Krankzinnigengesticht «Endegeest" en het Sanatorium voor zenuwlijders «Rhijngeest", hebben wij de eer U, ter vervulling der vacature, welke zal ontstaan door de periodieke aftreding van Mr. E. de Vries als lid der Com missie van Beheer, na raadpleging dier Commissie, de vol gende aanbeveling aan te bieden: 1°. Mr. E. DE VRIES. 2°. Mr. S. J. FOCKEMA ANDREAE. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N». 187. Leiden, 26 Juli 1906. Wij hebben de eer U hierbij aan te bieden eene supple- toire begrooting, model C, dienst 1906, strekkende tot beschik baarstelling op den post voor Onvoorziene Uitgaven van dat jaar, van de benoodigde gelden voor de voldoening van eenige onbetaald gebleven vorderingende gewone uitgaven van het dienstjaar 1905 betreffende, tot een gezamenlijk bedrag van ƒ3485,005, in den mede hier bijgevoegden staat model A gespecificeerd opgeven. Ten behoeve van deze uitgaaf kan gebruik worden gemaakt van een gedeelte van het vermoedelijk batig slot der gewone ontvangsten en uitgaven van den dienst 1905. Verder wordt, met het oog op de geregelde afdoening van eenige vorderingen wegens de vergrooting de veemarkt, bij de overgelegde suppletoire begrooting voorgesteld het deswege op den dienst 1905 onbetaald geblevene tot een bedrag van ƒ1237.81, ten laste van den dienst 1906 te brengen. Vermits de buitengewone ontvangsten en uitgaven van 1905 geen batig slot opleveren, doordien aan het leeningsbesluit van 1905 nog geen uitvoering is gegeven, zal ten behoeve van deze uitgaaf eene verhooging van den post «geldleening ter voorziening in de kosten van buitengewone werken" van 1906 met gelijk bedrag noodig zijn. Uit den aard zaak evenwel is deze verhooging van den post «geldleening" niets anders dan een eenvoudige begrootingsregelinghet volle bedrag der kosten voor de veemarkt in 1905 genoteerd, waarvan de in deze bedoelde som van 1237.81 een gedeelte uitmaakt, is reeds begrepen in het bedrag van ƒ890000.waarvoor overeen komstig Uw besluit van den 21en Juni j 1. eene geldleening moet worden uitgeschreven. Wij geven U dus in overweging te besluiten tot vast stelling van den begrootingsstaat model C en tevens over eenkomstig de bestaande voorschriften, tot vaststelling van den hierbij overgelegden staat model A, strekkende tot be taling van het voormelde bedrag van ƒ3485.005 uit den post voor Onvoorziene Uitgaven van 1906. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 188. Leiden, 30 Juli 1906. Ter vervulling van de vacature van onderwijzeres met ver plichte hoofdakte aan de Openbare Meisjesschool der 2e klasse, ontstaan tengevolge van het met ingang van 1 Juli 1906 aan Mej. J. Mossel verleend eervol ontslag, hebben wij de eer IJ de volgende voordracht aan te bieden 1°. Mej. C. J. VAN TIMMERENonderwijzeres te Kinderdijk 2°. Mej. M. J. POELMAN, onderwijzeres te 'sGravenhage; 3°. Mej. N. J. C. KRU1JT, onderwijzeres te Gouda Onder mededeeling dat deze voordracht is opgemaakt in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na ingewon nen bericht van het Hoofd der school, en dat de desbetreffende stukken in de Leeskamer ter inzage liggen, geven wij U in overweging alsnu tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 4