94
DONDERDAG
7 JUNI 1906.
missie niet verplicht was het in het rapport te zetten, had
zij dat onder de gegeven omstandigheden ook niet moeten
doen. Die quintessence was volkomen juist.
De Commissie van Financien pleegt zich sinds geruimen tijd
bij hare adviezen volkomen te bepalen tot het finantieele
gedeelte harer taak, pleegt zich eenvoudig te beschouwen als
eene comptabele commissie. Zich aldus beschouwende, had
zijik geloof zelfs moetenmaai' althans zeer goed kunnen
zwijgen over deze kleinigheid, die toch waarlijk niet de
moeite waard is besproken te worden. Wanneer ik er thans
nog een enkel woord over heb gezegd, dan is dit omdat
het ook mij leed heeft gedaan, dat er in het rapport van de
Commissie van Financiën over deze kleinigheid eenige drukte
is gemaakt op een wijze, welke voor een zeer achtenswaardig
lid van den Raad ongetwijfeld onaangenaam moet zijn.
De Voorzitter. Naar aanleiding van hetgeen is gesproken,
wil ik in de eerste plaats antwoorden op de vraag van den heer
van der Lip, waarom Burg. en Weth. geen antwoord hebben
gegeven op de uitnoodiging van de Commissie van Financiën
om hunne meening te kennen te geven omtrent hetgeen die
Commissie heeft gevonden in de stukken betreffende de schut
terij. Ik wil hem wel zeggen, dat geen der leden van ons
College van meening is, dat deze leverantie in de termen valt
van art. 24 2e lid der gemeentewet.
Wij zijn eenstemmig van meening, dat hier niet een leve
rantie aan de Gemeente is gedaan, maar een leverantie aan
eene instelling, die tot de Rijksinstellingen behoort. Was dit
niet het geval, dan zouden wij, al had het ons leed gedaan,
toch aan den Raad een voordracht hebben moeten doen
die wij meenen, dat tot onzen plicht en tot ons recht behoort en
die in artikel 26 der gemeentewet gebiedend is voorgeschreven.
Wij meenen echter beslist, en ik geloof dat wij daarin sterk
staan, dat de wet hier niet is overtreden, in de stukken
behoefden wij dat niet te motiveeren. Wat is het geval? De
schutterij is door ons tot heden beschouwd en zal door
ons beschouwd worden, tot tijd en wijle daaromtrent door
de bevoegde macht anders is beslist als te zijn eene Rijks
instelling. Bij rijkswet is de schutterij in het leven geroepen
en de Minister heeft indertijd de leiddraad gegeven, die
regelt de bezoldiging, die eventueel aan officieren en andere
waardigheidsbekleders behoort te worden toegekend. Dat
geschiedde bij de bekende circulaire van 1828. Gedep.
Staten staan zoozeer op dat standpunt, dat, toen onlangs een
verschil van meening dienaangaande bestond, zij eenvoudig
de bezoldiging volgens dat besluit vaststelden.
Waar wij nu deze drie argumenten hebbenDe schutterij
vastgesteld bij Rijkswet, benoemingen geschieden door de
Koningin, de bezoldiging in beginsel vastgesteld door den
Minister, en waar Gedep Staten zich uitvoerders van
de Rijkswet weten, waar zij zich inlaten met de vaststelling
van de salarissen, uit de gemeentekas te voldoen, daar komt
het ons voor, dat hier niet is geschied eene leverantie aan
de Gemeente, maar aan het Rijk. Wat de verdere punten
betreft, die ter sprake zijn gebracht, ik sluit mij aan bij het
geen door de heeren van der Lip en Fockema Andreae is
gezegd. Ook wij meenen, dat in het rapport van de Commissie
van Financiën een dergelijke opmerking niet op haar plaats
is. Deze zaak kan echter thans buiten beschouwing blijven,
nu wij weten, dat naar onze vaste overtuiging wij hier niet
te doen hebben met eene leverantie aan de Gemeente, maar
een aan het Rijk en dus van eene overtreding van de wet
geen sprake kan zijn.
De Heer Fokker. M. d.V Ik wil over deze zaak slechts één ding
zeggen en wel het volgende. Er is in het debat de vraag
ter sprake gebracht, of het tot de competentie van de Com
missie van Financiën behoorde, om deze zaak in het rapport
ter sprake te brengen. Ik wil deze vraag even onder de
oogen zien.
Ik acht het gewenschtdaarop een stellig antwoord te ont
vangen. Wat is het geval? Wie, wanneer de Commissie
van Financiën het niet ziet, moet dergelijke dingen dan
wel zien?
Ik beschouw dit geval er nu buiten en vraag U, wanneer
een feit heeft plaats gehad, waarbij werkelijk door een
gemeenteraadslid voor een groot bedrag is geleverd aan de
Gemeente, en waarbij ik stel er prijs op in het open
baar te zeggen, dat ik dit in de onderhavige quaestie geheel
buitengesloten acht wél kwade trouw in het spel is, wie
moet zulk een feit dan constateeren Wanneer de Commissie
van Financiën dat niet moet zien, wie moet het dan wel
zien? Of is het niet wenschelijk, dat er eene scherpe controle
bestaat Ik zou gaarne van den Raad eene uitspraak in deze
hebben en zou het wenschelijk achten, dat Burg. en Weth.
de verordening, waardoor de werkzaamheden van onze Com
missie worden geregeld, eens onder handen namen en met
een voorstel tot den Raad kwamen, om allen twijfel te dien
aanzien uit de wereld te helpen. Daardoor zou ook voor
komen worden, dat wij weder een standje te hooren krijgen,
als de heer van der Lip heeft gemeend hier aan de Commissie
van Financiën te moeten uitdeelen.
De Voorzitter. U stelt de vraag: indien de Commissie
van Financiën dit feit niet had gezien, wie zou het dan hebben
moeten zien? U vergeet daarbij evenwel, dat Burg. en Weth.
er ook nog zijn. Voordat Burg. en Weth. een rekening bij
de Commissie van Financiën inzenden, wordt zij zorgvuldig
op de Rekenkamer onderzocht en daarna evenzeer. Wie weet,
of Burg. en Weth., wanneer de Commissie van Financiën
niets over dit punt had gezegd, de ontdekking niet zelf
zouden hebben gedaan. Doch wij willen dit punt verder laten
rusten.
Wat uw opmerking omtrent de bevoegdheid van de Com
missie van Financiën betreft, daarop kan ik antwoorden, dat
hare bevoegdheid zich alleen uitstrekt tot het constateeren
van de feiten, en niet tot het bepalen van de gevolgen daar
van. Dat zij het feit heeft gevonden, pleit voor hare activiteit,
maar over de gevolgen te oordeelen, dat lag, naar onze
meening, niet op den weg van de Commissie van Financiën.
Dat is ook hetgeen de heeren van der Lip en Fockema Andreae
uitspraken, n 1. dat alleen was te constateeren, dat eene
leverantie ten behoeve van de schutterij was geschied door
een lid van den Raad.
De beraadslaging wordt gesloten.
De rekening wordt zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
XVIII. Rekening, dienst 1905, van de Vereeniging tot be
vordering van den bouw van werkmanswoningen
(Zie lng. St. n°. 130).
Dit punt wordt van de agenda afgevoerd.
XIX. Voorstel tot verhooging der begrooting, dienst 1906,
ten behoeve van de uitkeering van de aan de eigenaren van
4 in de onteigening voor de uitbreiding der Veemarkt be
grepen perceelen toegekende schadeloosstellingen.
(Zie lng. St. n°. 124).
Wordt zonder beraadslagingen zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XX. Voorstel:
a. tot verhooging van het op de begrooting, dienst 1906,
uitgetrokken bedrag ter voorziening in de behoefte aan
kasgeld
b tot aanvulling van het bedrijfskapitaal der Stedelijke
Gasfabriek, en vaststelling van den desbetreffenden supple-
toiren begrootirigsstaat.
(Zie lng. St n°. 132.)
De heer Fokker. M. d. V. Ten aanzien van punt b blijkt
uit de stukken, dat men de gasfabriek geld ter leen wil
geven tegen 5%. Nu meen ik mij te herinneren ik
heb het nog in de stukken nagekeken, dat, toen over
de Centrale sprake was, de opmerking is gemaakt, dat de Gas
fabriek leende tegen 5%, maar dat men, nu de Centrale
het noodig heeft, het tegen hetzelfde tarief zoude verstrekken,
waartegen de Gemeente zelf kan leenen. Nu lees ik weder,
dat wordt voorgesteld aan de Gasfabriek te leenen tegen 5
Is dat nu eene verandering van systeem of is er een andere
oorzaak waarom alzoo wordt voorgesteld
De heer Juta. M. d. V. Het maakt toch wel eenig verschil
waarvoor het kapitaal noodig is. Dat is hier bedrijfskapitaal,
dat niet voor aflossing vatbaar is. Daarom vonden wij het
beter, de oude gewoonte te handhaven, eene regeling, die
den Raad niet onwelgevallig zal zijn. Als het nu oprichtings
kosten zijn, waarvan jaarlijks afgelost moet worden, dan zal
het de vraag zijn, of wij in de toekomst voor de Gasfabriek
4 of 5 zullen rekenen. Waar het hier echter bedrijfs
kapitaal is, meende men, dat het wenschelijk was, dat op
de oude voorwaarde te doen. Wil de Raad het veranderen
dan is hij daartoe vrij.
Het voorstel van Burg. en Weth. wordt hierna zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
XXI Voorstel tot verhooging van eenige begrootingsposten
van het dienstjaar 1905, waarvan de raming te laag is ge
bleken.
(Zie lng. St. n°. 133).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XXII Voorstel tot het geven van namen aan straten.
(Zie lng. St. n°. 116).
De heer Vergouwen. M. d. V. Ik zou gaarne eene kleine
inlichting willen hebben omtrent den naam »Decimastraat".
Ik heb aan enkele leden van den Raad gevraagd, of zij ook