DONDERDAG 7 JUNI 1906.
93
XII. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst
1905, van de Stads-Bank van Leening.
(Zie Ing. St. n°. 115).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
XIII. Staat van af-en overschrijving op de begrooting, dienst
1905, van de Stedelijke Werkinrichting.
(Zie lng. St. n°. 115).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
XIV. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1905, van de
Stedelijke Werkinrichting.
(Zie Ing. St. n°. 115).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
XV. Rekening, dienst 1905, van de Gezondheids-Commissie.
(Zie Ing. St n°. 115).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
XVI. Rekening, dienst 1905, van de Kamer van Koophandel
en Fabrieken.
(Zie Ing. St. n°. 115).
De heeren Juta en Fokker verlaten de vergadering.
De heer Witmans. Mag ik even mededeelen, dat bij het
onderzoek van de rekening van de Kamer van Koophandel
en Fabrieken de heer Fokker daaraan niet heeft deelgenomen.
De Voorzitter. Verlangt nog een van de heeren het woord?
Niemand het woord verlangende, wordt de rekening zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De heeren Juta en Fokker komen weder ter vergadering.
De Voorzitter. Ik kan de heeren mededeelen, dat. de
rekening, dienst 1905, van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken is goedgekeurd.
XVII. Rekening, dienst 1905, van de dienstdoende schutterij.
(Zie Ing. St. n°. 129).
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou wel iets willen
zeggen omtrent de opmerking, die door de Commissie van
Financiën naar aanleiding van de rekening der schutterij tot
den Raad is gericht. De Commissie heeft een zeer belangrijke
ontdekking gedaan. Zij heeft ontdekt, dat er een lid van den
Raad is geweest, dat aan de schutterij een leverantie heeft
gedaan. Het komt mij voor, dat de Commissie van Financiën
om meer dan één reden verstandiger had gedaan, die op
merking maar in de pen te houden. Ik geloof n. 1. in de
eerste plaats niet, dat het als een paal boven water staat,
dat wij hier te doen hebben met een leverantie aan de Ge
meente, daar de schutterij geen Gemeentelijke, maar een Rijks
instelling is. Maar dit daargelaten. Al zou het vaststaan, dat
hier werkelijk aan de Gemeente geleverd is, dan nog betreur
ik het zeer, dat de opmerking is gemaakt. Zij getuigt van
een bekrompen standpunt en van weinig vriendschappelijkheid
jegens het betrokken raadslid. Het geldt hier toch een leve
rantie van 1.50, zegge honderd vijftig roode centen
De heer Sijtsma. Dat behoeft er niet bij.
De heer van der Lip. Dat behoeft er wél bij! Het geldt
hier verder een leverantie, gedaan door een van de oudste
leden van den Raaddie algemeen bekend staat als een
hoogst fatsoenlijk en eerlijk man. en die, als hij hierin gefrau
deerd heeft, wat ik een oogenblik wil aannemen dat
volkomen te goeder trouw heeft gedaan.
Naar mijne meenirig zou de Commissie van Financiën een
waardiger standpunt hebben ingenomen, wanneer zij zich
gewend had tot het betrokken raadslid en hem in vertrou
wen had gezegd: »Denk er in het vervolg aan, dat een
leverantie aan de schutterij is, althans kan worden beschouwd
als een leverantie aan de Gemeente. Maar om daarover met
een zekeren ophef openlijk aan den Raad te schrijven en op
die wijze deze bagatelquaestie openbaar te maken, dat meen
ik ten zeerste te moeten afkeuren.
Ik heb verder in deze missive nog iets gelezen, dat mij is
opgevallen. Na de genoemde opmerking gemaakt te hebben,
laat de Commissie er op volgen: »Ten aanzien der gevolgen,
die dit feit zouden kunnen hebben, was de Commissie niet
éénstemmig." Het komt mij voor, dat de Commissie met die
gevolgen absoluut niets te maken heeft. Zij heeft door ons
mede te deelen, wat zij meent dat nu verder in deze zal
moeten gedaan worden, de grenzen van haar bevoegdheid
overschreden, want dat is geen finantieele aangelegenheid.
Het lid, dat van oordeel is, dat de Commissie zich van een
bepaald advies had te onthouden, heeft zich dus m. i. op
een juist standpunt geplaatst. Bepaald gehinderd heeft mij
de opvatting van het lid, dat van oordeel is dat artikel 24
van de Gemeentewet ten deze moet worden toegepast, dat
wil dus zeggen, dat het bedoeld raadslid zonder vorm van
proces zal moeten geschorst worden. »Veel leven voor niets"
zou men daaromtrent kunnen zeggen.
Burg. en Weth hebben nu omtrent deze kwestie het stil
zwijgen bewaard.
Nu wilde ik gaarne tot U, M. d. V., de vraag richten, of
ik dat stilzwijgen op mag vatten als een bewijs, dat Burg.
en Weth. niet van plan zijn aan deze zaak eenig gevolg te
geven. Na al wat ik gezegd heb, zal het duidelijk zijn, dat ik
hoop, op deze vraag een bevestigend antwoord te zullen ont
vangen.
De heer Witmans M. d. V. Het zal den Raad zeker niet
bevreemden, na de zeer scherpe philippica van den heer van
der Lip, dat ik daar ook iets tegenover zal stellen.
In de eerste plaats gaat de heer van der Lip uit van de
meening, dat het de Commissie van Financiën te doen is ge
weest een zeer geacht oudst raadslid als het ware een hak
te zetten. M. d. V., ik kan verklaren, dat wij bij de behan
deling van deze kwestie 'zeer zeker den persoon verre hebben
gehoudenen alleen de zaak hebben bekeken. Ik wil de eerste
wel zijn hier te verklaren, dat ik het betrokken raadslid zeer
hoog acht, en derhalve zijn persoon buiten rekening laat.
Wanneer de Commissie van Financiën de betreffende kwitantie
in handen had gehad, vóór dat de rekening der schutterij
was ingeleverd bij den Raad of in handen was gesteld van
Burg. en Weth., dan hadden wij zeer zeker het betrokken
raadslid aangeraden, de kwitantie terug te trekken De reke
ning was echter door den schuttersraad ingediend en daarom
konden wij moeilijk anders handelen. Alleen particulier heb
ik gemeend het betrokken raadslid, nadat onze gedragslijn
in deze was vastgesteld, daarmede vooraf schriftelijk mede
in kennis te moeten stellen. Dat heb ik dan ook gedaan.
Wat nu de zaak zelf betreft, door den heer van der Lip
is gezegd en vooral de nadruk gelegd op het geringe bedrag,
dat de schutterij Rijkszaak is. M. d. V., ik geloof, dat er
zeer ernstigen twijfel bestaat of de schutterij werkelijk Rijks
zaak is. Zij wordt echter in ieder geval betaald uit de Ge
meentekas, en hier heeft dus middellijk ten behoeve van de
Gemeente eene levering plaats gehad, hoe gering dan ook
wat echter de hoofdzaak niet is.
De schutterij ressorteert niet onder het Departement van
Oorlog, maar onder dat van Binnenlandsche Zaken, endaar-
om wordt de schutterij ook door de meerderheid onzer Com
missie als eene Gemeentelijke instelling beschouwd. M. d. V.,
ik zou in dit verband wel eene vraag willen doenhet onder
wijs is Rijkszaak, en zou er wel één raadslid naïef genoeg
zijn, om eene leverantie te doen ten behoeve van het onder
wijs? Welnu, op hetzelfde standpunt stel ik mij ook ten
opzichte van de schutterij.
Nu de kwestie, dat men dat betrokken raadslid in optima
forma zou moeten schorsen. Wanneer de Commissie van
Financiën dat had gemeend, dan had zij dat zeker niet als
Commissie gedaan, maar had een van de leden dier Com
missie het voorstel gedaan, om het betrokken artikel van de
Gemeentewet toe te passen. Als Commissie had zij dus dat
zeker niet gedaan, maar elk lid van de Commissie had het
individueel kunnen doen. Maar gesteld het geval, dat de zaak
een dergelijk verloop had, en dat een lid van den Raad
meende een dergelijk voorstel te moeten doen, dan zou ik
toch tegen een dergelijk voorstel stemmen. Waarom ging
het hier? De Commissie van Financiën meent, dat de schutterij
eene instelling is, die betaald wordt uit de Gemeentekas en
dat daaraan door een raadslid niet mag worden geleverd,
al is het nog zoo gering. Dat is het standpunt van de
Commissie van Financiën geweest. Dank U, mijnheer de
Voorzitter!
Den heer P. J. Mulder. M d. V. Als de Commissie van
Financiën in mijn plaats was geweest, dan had zij zeker ge
handeld, zooals ik heb gedaan. U weet allen, dat de Koningin
het vorige jaar hier is geweest Toen kwam de heer van Aken,
ik geloof dat hij adjudant of sergeant-majoor is, bij mij en
zeide»Och, doe mij even een groot pleizier en maak 200
van die briefjes klaar, want dat staat in verband met de
ontvangst van de KoninginIk zeide, dat ik dat dadelijk
gaarne zou doen, want die briefjes moesten nog dienzelfden
avond rondgebracht worden. Ik heb ze dan ook onmiddellijk
in orde laten maken en ze zijn nog dienzelfden avond aan
de adressen bezorgd. Anders heb ik hierop niets te zeggen.
Dank U, mijnheer de Voorzitter!
De Heer Fockema Andrew. M. d. V. Het heeft mij leed
gedaan, dat de heer Witmans, nadat de heer van der Lip
gesproken had, nog weer eens het woord heeft gevoerd.
De quintessence van hetgeen de heer van der Lip zeide, was
deze vraag behoort niet in het rapport en omdat de Com-