92 DONDERDAG 7 JUNI 1906. Het zou m. i. nog veel beter zijn, wanneer de beide betrokken schoolhoofden zich mondeling over deze dingen verstonden, omgekeerd zou hij dan tegelijk met den onderwijzer of 't hoofd kunnen praten. De zaak stond dan gelijk. Nu kunnen die vragen er misschien nog wel bij door, dat hangt af van de beteekenis er aan gehecht, en om te weten te komen, of dat werkelijk zoo is, zou ik gaarne van den Wethouder van Onderwijs een pertinent antwoord ontvangen als het kan, op deze vraag: welke beteekenis hebben de bedoelde laatste drie vragen? De zes eerste vragen hebben alleen betrekking op het optreden van den onderwijzer in de school, de drie laatste vragen op de houding van den onderwijzer tegenover het hoofd, zijn omgang met collega's enz. Predomineeren nu de drie laatste of de zes eerste vragen? Wanneer de klemtoon op de zes eerste vragen wordt gelegd en de drie laatste slechts dienstdoen als een soort franje, dan zou ik mij wel bij het stellen van deze vragen nog neerleggen. De Voorzitter: Mag ik den heer Sijtsma even doen op merken, dat dit eigenlijk een punt is, dat niet aan de orde is gesteld. De heer Witmans heèft verzocht een vraag te mogen doen, naar aanleiding van de sollicitatiestukken. Als ik had kunnen voorzien, dat daaruit een uitgebreide discussie zou ontstaan, dan had ik de heeren verwezen naar het regle ment van orde, dat bepaalt, dat vragen aan het einde van de vergadering moeten worden gedaan. Als die vragen nu de proportie van een interpellatie aannemen, dan moest men eigenlijk daarvoor eene bepaalde vergadering kiezen Ik stel voor, de discussie te sluiten, nadat de Wethouder van Onder wijs het woord zal hebben gevoerd. De heer van Hamel. Ik kan alleen antwoorden, dat het hoofd van de school mij niet vooraf in kennis gesteld heeft met den aard van de vragen en dat hij die zelf heeft gesteld. Ik heb hem geen opdracht gegeven, die vragen te stellen en het hoofd is daaromtrent volkomen vrij. De heer Sijtsma. Dat weet ik nog niet. De zaak is nu een maal aan de orde De Voorzitter. Mijnheer de Wethouder, is u uitgesproken? De beer van Hamel. Ja. Mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. Dan is het woord aan den heer de Goeje. De heer de Goeje: Ik begrijp heelemaal niet, wat ertegen het stellen van deze vragen is. Het hoofd van de school moet advies geven omtrent de personen, die solliciteeren, en hij moet weten, hoe hij aan de noodige inlichtingen komt. Hij is er dan ook geheel vrij in, aan collega's vragen te stellen, waarop hij een pertinent antwoord wil hebben. Een zeer ge wichtig punt daarbij is, hoe de houding van den onderwijzer is tegenover het hoofd van de school, waar hij thans werk zaam is. Het hoofd zal met den man moeten werken en moet dat dus weten. Dat is een vraag, die toch in elk geval voor de hand ligt. Nu zegt men: «Welke van de vragen primeert nu?" Maar wie kan daar in Godsnaam antwoord op geven? Het hoofd van de school zal alle mogelijke informaties in winnen, om een goed advies te kunnen uitbrengen. De Voorzitter. Ik wensch alleen te constateeren, dat in deze zaak de vrijheid van het hoofd der school volkomen ge handhaafd is en dat niet gebleken is, dat de beide vragen, die door den heer Witmans ter sprake zijn gebracht, de goedkeuring van den Raad niet kunnen wegdragen. De heer Witmans: M. d. V. Ik wensch nog even te zeggen, dat het bij mij een punt van overweging zal uitmaken, of ik bij de behandeling van de begrooting op deze zaak zal terugkomen. De Voorzitter. Aan de orde is dus nu: I. Benoeming van eene 4e onderwijzeres in de handwerken aan de openbare school der 3e klasse No. 6. (Zie Ing. St. no. 112.) Wordt benoemd met algemeene (26) stemmen Mej. A. M. Kosters. II. Benoeming van eene 4e onderwijzeres in de handwerken aan de openbare school der 4e klasse N°. 1. (Zie Ing. St. o 112). Wordt benoemd met 24 stemmen Mej. M. van der Horst, terwijl 2 stemmen zijn uitgebracht op Mej. J. van der Stel. III. Benoeming van een onderwijzer aan de openbare school der 3e klasse N°. 3. (Zie Ing. St. n°. 114). Wordt benoemd met algemeene (26) stemmen de heer A. Sjouw. IV. Benoeming van een onderwijzer aan de openbare school der 3e klasse N°. 1. (Zie Ing. St. N°. 122). Wordt benoemd met 25 stemmen de heer G. Blok, terwijl 1 stem is uitgebracht op den heer H. F. Lijnbach. V. Benoeming van eene Directrice der Hoogere Burgerschool voor meisjes. (Zie Ing. St. n°. 113). Wordt benoemd met 17 stemmen Mej. B. C. G. Numan, terwijl 9 stemmen zijn uitgebracht op Mej. C. J. van de Ven Sauveur. VI. Benoeming van een Commissaris der Stads-Bank van Leening. (Zie Ing. St. n°. 123). Uitgebracht worden op de heeren Mr. A. van der Eist 6 stemmen, Mr. A. J. E'okker 1 stem, en Mr. J. C. van der Lip 18 stemmen, terwijl 1 biljet in blanco is. De heer Fokker. M. d. V. Ik had toch aan deze stemming geen deel mogen nemen De Voorzitter. Er is bij de heeren die op de voordracht staan, twijfel gerezen, of zij wel hadden mogen medestemmen. Ik geloof, dat het onder deze omstandigheden beter is over te stemmen. De drie heeren kunnen zich dan van stemmen onthoudendat is voor die heeren zelf ook aangenamer. De heer Fockema Andreae. Dat is toch niet correct, Mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. De heer Fokker heeft deze moeilijkheid opgeworpen, die ik niet ongegrond acht, en nu vraag ik welk bezwaar er tegen bestaat de stemming over te doen? De heer Fokker. M d. V. Ik meen deze moeilijkheid terecht te hebben opgeworpen, aangezien in de gemeentewet staat, dat de raadsleden zich moeten onthouden van mede stemmen over zaken, die hen persoonlijk aangaan, waaronder begrepen wordt (lid 2 van art. 46) wanneer zij behooren tot die personen tot welke de keuze door eene voordracht of bij een herstemming is beperkt. De Voorzitter. Daarom stel ik thans ook voor de stemming over te doen. Benoemd wordt alsnu de heer Mr. J. C. van der Lip met 17 stemmen, terwijl 6 stemmen zijn uitgebracht op den heer Mr. A. van der Eist. De heer Fockema Andreae. M. d. V., U dient thans te constateeren, dat de drie heeren, die op de voordracht stonden, zich van stemmen hebben onthouden." De Voorzitter. Dat is geconstateerd. Is de heer van der Lip bereid de benoeming te aanvaarden? De heer Van der Lip. Met genoegen, Mijnheer de Voorzitter. De voordracht van 29 Mei 1906 (Ing St. n°. 123), om Mr. Drucker eervol ontslag te verleenenonder dankbetuiging voor de vele en goede diensten, wordt hierna zonder hoofde lijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Ik dank de heeren leden van het stem bureau thans zeer voor de genomen moeite. VII. Verzoek van Mej J. W. C. Pander om eervol ontslag als onderwijzeres aan de openbare school der 3e klasse N°. 4. (Zie Ing. St. n°. 118). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eervol verleend. VIII. Verzoek van Mej. J. Mossel om eervol ontslag als onderwijzeres aan de openbare meisjesschool 2e klasse. (Zie Ing. St. n°. 119). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eervol verleend. IX. Verzoek van Mej. D. A. Dobbe om eervol ontslag als onderwijzeres met verplichte hoofdakte aan de openbare school in de Heerenstraat. (Zie Ing. St. n°. 121). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eervol verleend. X. Verzoek van Mej. J. G. Becking om eervol ontslag als leerares aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes. (Zie Ing. St. n°. 120). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eervol verleend. XI. Verzoek van Dr. J. W. Lem om eervol ontslag als leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens. (Zie Ing St. n°. 131). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eervol verleend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 6