DONDERDAG
7 JUNI 1906.
89
zaakt door de door de stakers aangenomen houding. Wat
verder de klacht betreft, dat de stakers op straat niet konden
looperi, zonder door de politie bemoeilijkt te worden, daarvan
is mij niets bekend en ik neem de vrijheid, dat te betwijfelen.
Verzamelingen van menschen zijn door de politie gevolgd,
omdat deze moest toezien, dat er geen wanordelijkheden ge
beurden, en dat deze verzamelingen van menschen zich niet
begaven naar een plaats, om daar in strijd met de wet te
handelen. Dat is eene handelwijze, die tegenover alle volks
verzamelingen wordt aangenomen. Wanneer hier vele per
sonen in optocht door de straten wandelen, dan is er altijd
politie bij de hand, om toe te zien, dat er van die verzame
lingen niet iets uitgaat, dat in strijd is met de orde en de
veiligheid. Waar de stakers gevolgd zijn door de politie, is
dat geschied overeenkomstig dien regel. Verder heb ik niets,
naar aanleiding van dit adres, aan den Raad mede te deelen.
De politie heeft eene houding aangenomen, zooals die bij
stakingen behoort te worden aangenomenzij heeft er voor
gezorgd, dat de rust bewaard en ieders vrijheid gewaarborgd
werd en is niet verder gegaan.
Het adres wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter deelt vervolgens mede, dat alsnog zijn in
gekomen
'1°. Missive van Gedeputeerde Staten houdende bemerking op
de ingezonden verordening tot wijziging van de verordening
op de Straatpolitie; aanhouding van het ontvangstbericht dier
verordening en van die op het rijden met motorrijtuigen en
rijwielen en ontvangstbericht van de verordening tot intrek
king der verordening op het wielrijden.
De Voorzitter. Verlangt ook een van de leden voorlezing
van deze missive? Zij heeft in de Leeskamer ter visie gelegen
en ik mag dus aannemen, dat de heeren met den inhoud
daarvan bekend zijn. Burg. en Weth. wenschen dan hun
voorstel naar aanleiding van deze missive, hetwelk is opge
nomen onder n°. 136 der Ingek. St.. terstond in behandeling
te brengen, en wel met het oog op den spoed, die deze
zaak eischt, aangezien het hier eene dringende politiaire rege
ling geldt. Wordt er verder nog naar aanleiding van deze
missive van Gedep. Staten het woord verlangd?
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb tegen het voorstel van
Burg. en Weth. wel eenige bezwaren, maar ik heb toch nog
meer bezwaren tegen de missive van Gedep. Staten, die tot dat
voorstel heeft aanleiding gegeven.
Wanneer ik de gemeentewet opsla en ik lees daar in artikel
167 wat wij met eene strafverordening hebben te doen, dan
blijkt, dat wij zulk eene verordening hebben op te zenden aan
Gedep. Staten, die dan op hunne beurt niets anders te
doen hebben, dan aan den Raad te berichten, of, dat zij de ver
ordening hebben ontvangen, of, dat zij aan de Kroon de
schorsing of vernietiging ervan hebben gevraagd. Indien Gedep.
Staten zich in deze aan hun plicht hadden gehouden en dus
hadden gedaan, wat de wet hun te dien'aanzien voorschrijft,
dan zou niet zijn gebeurd, wat nu is geschied, n.l. dat wij
een brief krijgen, waaruit wel zijdelings blijkt, dat zij de
meergenoemde strafverordening hebben ontvangendoch
welke niet is een bericht van ontvangst, zooals gewoonlijk
wordt gezonden. Ook blijkt uit deze missive van Gedep. Staten
niet., dat zij de strafverordening aan de Kroon hebben voor
gedragen voor schorsing of vernietiging. Tegen eene derge
lijke handelwijze wensch ik een enkel woord van protest in
het midden te brengen.
Ik vind het beneden de waardigheid van den Raad, om
zich dat te laten aanleunen zonder een enkel woord van
protest te doen hooren. Ik zou zelfs willen vragenof wij
van een juridisch standpunt beschouwd, niet goed zouden
doen, dien brief, dien Gedep. Staten ons gezonden hebben,
te beschouwen als een bericht van ontvangst.
De Gemeentewet bevat slechts enkele sacrementeele be
palingen, formules, die beslist gebruikt moeten worden, wil
de verrichte handeling rechtsgeldig zijn; in de eerste plaats
denk ik aan de afkondiging, de eeden.
Als de formule voorgeschreven bij artikel 173 der gemeente
wet niet wordt gebruikt, is de afkondiging der verordening
niet geldig. Voor het bericht van ontvangst nu, wordt geen
formule voorgeschreven en wij zouden dus best dien brief
van Gedep. Staten als een bericht van ontvangst kunnen
beschouwen.
Er staat immers niet indat de verordening, zooals zij nu
luidt, is voorgedragen aan de Kroon ter schorsing of ver
nietiging.
Wij kondigen dus die verordening eenvoudig af en dan
moeten Gedep. Staten maar zien, wat zij verder zullen doen.
Zij zullen m.i. dan niets kunnen doen.
Wanneer ik op de zaak dieper doorga, dan vraag ik mij
bovendien af, of bet wel noodig is, dat in de verordening
die wijzigingen, die Gedep. Staten wenschen, worden
aangebracht. Artikel 151 van de Gemeentewet toch zegt, dat
bepalingen van plaatselijke verordeningen, in wier onderwerp
door een wet, een algemeenen maatregel van inwendig be
stuur of een provinciale verordening wordt voorzien, van
rechtswege op houden te gelden. En nu hebben wij hier het
geval, dat de verordening antérieur is aan den Algemeenen
Maatregel. Nu is deze Algemeene Maatregel gedateerd van
6 November, terwijl hij, blijkens het onderschrift, is uitge
geven op 12 of 20 December, precies weet ik het niet uit
het hoofd. Nu zou ik zeggen, dat deze bepalingen van de
verordeningdie vóór de uitgifte en vóór de afkondiging
van dien Algemeenen Maatregel is uitgekomendus antérieur
aan dien Algemeenen Maatregel is, eenvoudig ophouden te
gelden en wij die dus niet hebben in te trekken. En bovendien is
het nog de vraag, of deze onze verordening wel zou kunnen worden
vernietigd, omdat zij niet, behalve andere dingen, waartegen
geen bezwaar kan bestaan, nog eens iets extra's inhoudt,
wat er misschien bovendien ook nog wenschelijk in zoude
zijn. Ik zou daarom willen vragen, of het niet beter ware,
dat Burgemeester en Wethouders de verordening, zooals wij
die hebben ingezonden en waarvan wij zij het ook op een
niet gebruikelijke wijze bericht van ontvangst hebben ge
kregen, afkondigen. Verder moet de Commissie voor de
Strafverordeningen doenwat zij beloofd heeft, n.l. overwegen,
of er werkelijk strijd is tusschen den Algemeenen Maatregel
en de verordening en of het soms noodig is, nog eenige
wijzigingen in de verordening aan te brengen. Maar wij moeten
niet den weg opgaan, dien Burg. en Weth. op willen, om
vandaag nog tot eene wijziging te besluiten. Het komt mij
voor, dat wij dat niet kunnen doen. Eene strafverordening
moet (artikel 166 gemeentewet) worden ontworpen door eene
vaste Commissie uit den Raad: onze Commissie voor de Straf
verordeningen en die Commissie moet derhalve eerst tot ons
komen met een voorstel, om de verordening te wijzigen.
Tot zoolang, zoude ik meenen, moeten wij de zaak laten
rusten.
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Zooals uit het rapport van
de Commissie voor de Strafverordeningen is gebleken en ik kon
mij daarmede vereenigen was zij van meening, dat wij aan
Gedep. Staten hadden te antwoorden: Wij zullen te gelegener
tijd Uwe bezwaren overwegen, maar het middel, dat gij bezigt,
om te trachten, ons thans te noodzaken eenige verande
ringen, die gij noodig acht, in de verordening te brengen,
terwijl die niet aan Uw oordeel is onderworpenis onrecht
matig. Tegen dat middel protesteeren wij en wij laten de
gevolgen van niet tijdige in werking treding der aangenomen
motor- en rij wiel verordening voor Uwe rekening. Maar ge
zien en wel overwogen het advies van Burg. en Weth., ga
ik daar tenslotte meê mede Ik geloof, dat Burg. en Weth.
het beter hebben ingezien en dat onze positie tegenover Gedep.
Staten thans deze moet wezen: Wij protesteeren tegen Uwe
houding; wij protesteeren er tegen, dat gij ons door middelen,
die de wet niet kent dat is wel niet in de missive te lezen,
maar dat is toch blijkbaar de bedoeling tracht te dwingen
eene wijziging te brengen in eene verordening, die tot onze
bevoegdheid behoort. Uwe, in ons oog onrechtmatige hande
ling, belet ons echter niet. Uwe opmerking te overwegen.
Wij zien de juistheid van die opmerking in en behartigende
het publiek belang en gehoorzaam zijnde aan de Wet, zooals
wij bebooren te zijn, brengen wij de wijziging in de veror
dening aan, die gij verlangt. Dan hebben wij naar het mij
voorkomt, de mooie rol, en Gedep. Staten ontvangen tegelijker
tijd de critiek op hunne handelwijze, die hun toekomt.
De Voorzitter. Ik wil even opmerken, dat ik mij geheel
aansluit bij hetgeen de heer Fockema Andreae zooeven heeft
in het midden gebrachten dat ik mij derhalve niet kan
vereenigen met de zienswijze van den heer Fokker. Tactisch
is de handelwijze, door den heer Fockema Andreae aange
geven, zonder twijfel te verkiezen boven den weg, dien de
heer Fokker zou willen inslaan, aangezien het doel, dat wij
in deze willen bereiken, nl. dat de politiaire regeling be
treffende het rijden met motorrijtuigen en rijwielen niet onder
broken worde, wel wordt verkregen langs den weg, door den heer
Fockema Andreae aanbevolen, doch niet, wanneer wij dien
van den heer Fokker opgaan.
De redeneering, dat wij uit het bericht van ontvangst van
de eene verordening kunnen opmaken het ontvangst-be
richt van de beide andere Verordeningen, gaat niet op, omdat
wij van bedoelde verordeningen geen ontvangstbericht heb
ben, zooals dat volgens art. 167 van de gemeentewet door
Gedep. Staten moet worden gegeven. Alleen van de laatste
verordening wordt de ontvangst uitdrukkelijk bericht, maar
ten opzichte van de beide andere wordt gezegd, dat Gedep.
Staten, voor en aleer de ontvangst daarvan te berichten,
bedoelde moeilijkheid uit den weg wenschen te zien geruimd.
Het gaat dus m.i. niet aan, te handelen tegen de uitdrukkelijke
bedoeling, waarmede deze brief is gezonden.
Wat in deze beter gedaan ware? Naar onze meening dit,