56
daar toch die herschatting, nu de wet beroep op den Raad
toekent, tot overbodigen omslag zou leiden.
Overeenkomstig ons praeadvies besloot echter Uwe Verga
dering aan dien wenk van den Minister geen gevolg te geven,
daar immers de tot dusver bestaande »herschatting", ook na
de in de wet aangebrachte wijziging, juist daarom gehand
haafd was, om omslag, tijdverlies en overlast voor Uwe
Vergadering te voorkomen. Kortelijk zij het hier herhaald.
Bij handhaving der herschatting mocht met grond worden
verwacht, dat velen, die anders zeker in beroep zouden komen,
van een beroep op Uwe Vergadering zouden afzien en ten aan
zien van hen die, ondanks de herschatting, toch in beroep
zouden komen, zou de behandeling van het beroep door Uwe
Vergadering een gemakkelijker verloop kunnen hebben, wan
neer daarbij van de door ons bij de herschatting verkregen
gegevens kon worden gebruik gemaakt.
Waar dus Uwe Vergadering de mogelijkheid, dat herschatting
zou plaats hebben vóór de regeling van den aanslag door ons col
lege gewenscht bleef achten, daar moet haar diezelfde overweging
o.i. ook thans van zelf tot een afwijzende beschikking op het inge
diende verzoek leiden. Immers de Raad heeft uitgemaakt, dat zij,
die met de uitkomsten der eerste schatting niet tevreden waren,
herschatting zouden kunnen aanvragen, en dat die herschatting
zou plaats hebben door drie deskundigen, waarvan één aan
gewezen door den vergunninghouder, één door Burgemeester
en Wethouders, en één door den Ontvanger der Directe Be
lastingen. Rekening houdende met het advies dier drie des
kundigen, stellen dan Burgemeester en Wethouders de uit
komst der herschatting vast en bepalen zij dienovereenkomstig
den aanslag. Werd nu aan het verzoek van adressante gevolg
gegeven, dan zou voor hen, die in beroep komen bij den Raad,
weer een nieuwe commissie van deskundigen optreden, be
staande uit raadsleden en één of twee onpartijdige deskundigen,
welke kunnen geacht worden met vergunningszaken voldoende
bekend te zijn. Daargelaten nu dat adressant de deskundi
gen, die thans de herschatting verrichten, niet onpartijdig
schijnt te achten en dat naar zijn meening die deskun
digen ook niet geacht kunnen worden met vergunningszaken
voldoende bekend te zijn, zoo komt het ons toch voor, dat in
derdaad aan zooveel deskundige voorlichting geen behoefte
bestaat.
Eerst hebben wij den gemeente-deskundige, die de schatting
doet, daarna de drie deskundigen, die herschatten, en daarna
zonden nu weer andere deskundigen komen, om weer de her
schatting te controleeren!
Maar er is o. i. nog een ander, ernstiger bezwaar tegen
de inwilliging van het verzoek. Adressant wil, dat Uwe
Vergadering eens voor al een commissie zal benoemen, die de
bij haar ingekomen reclames tegen den aanslag in het ver
gunningsrecht zal onderzoeken. Dit schijnt ons een ingrijpen
in de vrijheid Uwer Vergadering, om zelve haar wijze van
werken te regelen. De wet geeft aan den Raad de beslissing
omtrent de ingediende bezwaren en laat hem volkomen
vrij in de wijze, waarop hij tot deze beslissing zal geraken.
De Raad kan en moet ook ieder geval op zich zelf kunnen
beoordeelen. Gaat het nu aan, dat de Raad zich op een ver
zoek van belanghebbenden aan eene bepaalde werkwijze zou
binden, en moet daartoe niet nog te minder reden bestaan,
waar de Raad reeds, dank zij de regeling, die hij zelf in de
door hem vastgestelde verordening heeft belichaamd, alle noo-
dige gegevens verkregen heeft?
Immers men begrijpe ons wel. De Raad is allerminst aan
onze beslissing gebonden. Ons college, gehoord de deskundigen,
gaat tot schatting over en stelt den aanslag vast. Niets belet
den Raad om op grond van datzelfde advies der deskundigen
tot een andere schatting en daardoor ook tot een anderen
aanslag te komen. Maar waar wij tegen opkomen is dit: dat
de Raad eens voor al zou besluiten om voor de deskundigen,
wier benoeming hij zelf bij verordening heeft geregeld, nu
weer anderen in de plaats te stellen, al behoeft dit hem na
tuurlijk allerminst te weerhouden om in buitengewone gevallen
alsnog speciale deskundige voorlichting in te roepen.
Op grond van een en ander geven wij U dan ook in over
weging afwijzend op het verzoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 11 Mei 1906.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edel Achtb. Heeren,
Ondergeteekenden S. Buijs en G. Hillenaar, respectievelijk
uitmakende het Dagelijks Bestuur, als Voorzitter en Secretaris
der afdeeling Leiden en Omstreken der Vereeniging «Vergun
ning" ten deze domicilie kiezende ten huize van den Secretaris
aan de Schoolsteeg n°. 4 alhier, geven met verschuldigden
eerbied te kennen:
»dat aangezien den Vergunninghouders door de wet is toe
gezegd geworden: dat zij binnen 14 dagen na hunnen aanslag
in het Vergunningsrecht bij eventueel te hoogen aanslag bij
den Raad in beroep kunnen komen" en daarom het voornoemd
Dagelijks Bestuur Uw geacht College eerbiedig verzoekt uit
den boezem des Raads eene Commissie te benoemen en tevens
aan die Commissie te willen toevoegen één of twee onpartijdige
deskundigen, welke kunnen worden geacht met vergunnings
zaken voldoende bekend te zijn om in deze van advies te
dienen en tevens die Commissie den opdracht te willen geven
de schatters en den herschatter afzonderlijk te hooren.
't Welk doende
't Voornoemd Dagelijksch Bestuur
S. Buijs, Voorzitter.
G. Hillenaar, Secretaris.
N°. 118. Leiden, 23 Mei 1906.
Tegen inwilliging van het hierbij overgelegd verzoek van
Mejuffrouw J. W. C. Pander om eervol ontslag uit hare be
trekking van onderwijzeres aan de openbare school der 3e
klasse No. 4 alhier, bestaat bij ons geen bezwaar.
Onder overlegging van het hieromtrent uitgebracht advies
van het Hoofd der School, geven wij Uwe Vergadering mitsdien
in overweging aan Mej. J. W. C. Pander, op haar verzoek, met
ingang van l Augustus a.s., eervol ontslag uit bovenvermelde
betrekking te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 18 Mei 1906.
In antwoord op Uwe apostille No. 10/234 van den 16en Mei
1.1. heb ik de eer U te berichten, dat mijnerzijds geen bezwaar
bestaat tegen het verleenen van eervol ontslag aan Mej J. W.
C. Pander op den datum, in haar verzoekschrift vermeld.
Het hoofd der Op l. school 3de klasse No. 4,
H. C. VAN DER HeiJDE.
Aan den Heer Secretaris der Gemeente Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Edelachtbare Heeren.
Ondergeteekende, onderwijzeres aan de Openbare Lagere
School 3de klasse No. 4 (hoofd de Heer H. C. v. d. Heide)
heeft de eer UEd. Achtb. beleefd te verzoeken haar wegens
aanstaand huwelijk een eervol ontslag te willen verleenen uit
hare betrekking met ingang van 1 Augustus a. s
Met de meeste hoogachting heeft zij de eer te zijn
van UEd. Achtb. de geh. dienaresse,
J. W. C. Pander.
Leiden, 14 Mei 1906.
N°. 119. Leiden, 23 Mei 1906.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te geven
gunstig te beschikken op bijgaand verzoek van Mejuffrouw
J. Mossel, om met ingang van 1 Juli a.s. eervol le worden
ontslagen uit hare betrekking van onderwijzeres aan de open
bare Meisjesschool der 2e klasse.
Het ter zake door het Hoofd der School uitgebracht advies
wordt hierbij overgelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 19 Mei 1906.
Naar aanleiding van het verzoek van Mej J. Mossel, om
eervol ontslag uit hare betrekking van onderwijzeres aan de
openbare Meisjesschool 2e klasse met ingang van 1 Juli 1906
heeft ondergeteekende de eer U mede te deelen, dat harerzijds
daartegen geen bezwaar bestaat.
Het Hoofd der Op. Meisjessch. Se kl
C. B. Renaud.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Edelachtbare Heeren,
Wegens hare benoeming tot hoofd der Meisjesschool te
Groningen, neemt ondergeteekende de vrijheid, zich tot U te
wenden met beleefd verzoek, haar uit hare tegenwoordige
betrekking van onderwijzeres aan de meisjesschool 2de klasse
eervol ontslag te verleenen, zoo mogelijk met 1 Juli 1906.
Met verschuldigde hoogachting heeft zij de eer te zijn:
Uwe dw. dns.:
Leiden, 16 Mei 1906. J. Mossel.