44
DONDERDAG
1 MAART 1906.
een plan te ontwerpen van een draaistroom-centrale, hoofd
zakelijk naar aanleiding van de berekeningen van de Ileeren
Doyer en van Doesburgh. Voor een werkelijke bestudeering
van dat werk met zijn talrijke teekeningen en berekeningen
is veel tijd noodig, en het is mij niet gelukt, daarmee in
drie dagen gereed te komen. Ik zal dan ook van harte stem
men voor bet voorstel van den heer Paul.
De Voorzitter. Naar aanleiding van de opmerking van den
heer Vergouwen, dat bet rapport van den heer Holleman niet
gedrukt aan de leden is rondgezonden, moet ik doen opmerken,
dat dit in den regel niet geschiedt met rapporten over geheel
technische zakenomdat het slechts tot de competentie van
zeer enkele leden behoort, om over dergelijke zuiver technische
quaesties te oordeelen, zoodat die rapporten voor de meeste
leden, en daaronder rangschik ik mij ook gaarne, niet veel
belang hebben. Wat den heer Holleman tot deze of gene wis
kunstige berekening of tot deze of gene wetenschappelijke
conclusie heeft geleid, kan ik niet beoordeelen, maar wanneer
hij tot de eindconclusie komt, dat voor Leiden draaistroom
boven gelijkstroom te verkiezen is, dan neem ik dit aan als
het resultaat van zijn wetenschappelijk onderzoek.
Wat de opmerking van den heer Zwiers betreft, dat het
rapport van de heeren Doyer en van Doesburgh niet ter
kennisneming aan de nieuwe leden is rondgezonden, moet ik
antwoorden, dat het niet de gewoonte is, om aan de nieuwe
leden vroeger uitgekomen stukken, tenzij op verzoek, te ver
schaffen. In deze is dus gehandeld, zooals altijd is gehandeld
en de heer Zwiers heeft toen hij op de Secretarie dit verzocht,
het rapport dan ook kunnen inzien.
De heer Fokker. Ik zal mij verklaren tegen het voorstel
van den heer Paul, vooral om de geheime gedachte, die er
aan ten grondslag ligt, omdat ik te veel gevoel voor continuï
teit en stabiliteit in het bestuur van Gemeente en Rijk. Onze
voorgangers op deze zetels hebben met groote meerderheid
beslist, dat hier eene Electrische Centrale noodig was en dit
legt ons toch een zekeren band aan. Bovendien is het mij
niet gebleken, dat zij, die het besluit van 13 October 1904
hebben genomen, zoo verkeerd hebben gezien. Wel is er
gisterenavond, op het laatste oogenblik dus, nog een stuk in
een der couranten verschenenwaarin betoogd werddat de
Gemeente zich met die centrale een strop om den hals
haalde, maar ik ben daardoor niet overtuigd, gezien ook de
rapportendie in de Leeskamer te onzer beschikking hebben
gelegen. En waar ik vertrouwen stel in het destijds uitge
brachte rapport en ook in het rapport van den heer Holleman,
op wiens kunde ik mij meen te kunnen verlaten, en waarin
de zaak helder is uiteengezet, daar moet ik mij ook ver
klaren tegen de motie van uitstel, die misschien zal blijken
eene van afstel te zijn geweest, omdat er toch eindelijk eens
een einde moet komen aan het rapporteeren en onderzoeken
en eene beslissing moet worden genomen.
De heer Zaalberg. Ik kan mij in het geheel niet ver
eenigen, mijnheer de Voorzitter, met hetgeen de heer Fokker
daar opmerkt; integendeel. Ik ben ook een van de nieuwe
leden en ik moet verklaren, dat ik heel wat onderzoek heb
gedaan, om te weten te komen, of voor eene electrische cen
trale, gelijk men die te Leiden wenscht, thans het tijdstip is
gekomen. Daarom zou ik wel gaarne willen, dat de leden
beter in de gelegenheid werden gesteld, om het rapport van
den heer Holleman grondig te bestudeeren, teneinde in eene
volgende vergadering daarover beter hun oordeel te kunnen
zeggen.
De beraadslagingover de motie van den heer Paul wordtgesloten.
De motie-Paul, in stemming gebracht, wordt verworpen met
20 tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: van der Lip, Hasselbach, van
Tol, de Boer, Fokker, Witmans, Driessen, Sijtsma, Aalberse.
Korevaar, Fockema Andrese, Juta, Meuleman, Kerstens, van
Hamel, de Vries, Bots, Bosch, Vergouwen en van der Eist.
Voor stemmen de heerenA. Mulder, Reimeringer, Zaalberg,
Paul, P. J. Mulder, van Gruting, Le Poole en Zwiers.
De algemeene beraadslagingen over het voorstel van Burg. en
Weth. worden hervat.
De heer Bosch. M. d. V. Ik had verwacht en gedacht, dat
een ander lid zich zou opdoen om te spreken over technische
bijzonderheden in het verslag, dat ik, gelijk reeds terecht door
anderen is opgemerkt, slechts zeer kort onder de oogen heb
gehad, omdat toen ik kwam om het te lezen een ander daar
mede bezig was, en terwijl ik het doorzag, een derde weer
op mij wachtte. Ik wenschte ook niet voornamelijk te spreken
over de technische zijde der zaak, omdat dat buiten mijne
kennis gaatmaar ik heb iets gevonden in het rapport, waar
omtrent ik meen, dat ook door mij wel iets kan worden gezegd.
De begrooting, door den heer Holleman gemaakt, bedraagt
in hoofdsom ƒ419000.—. Nu is door Burg. en Weth. voorge
steld, niet alleen om die 419000.— toe te staan, maar
ƒ480000 waarbij dan de redeneering deze is, dat bij die
419000.komen ƒ10000.--, die reeds zijn toegestaan voor
het eerste onderzoek, terwijl dan van 4800Ö0.nog ƒ51000,
zullen overschieten voor verdere uitbreiding van het kabelnet,
dat toch in de naaste toekomst mag worden verwacht. Maai'
de eerste post, dien ik vond op de berekening van het
totaal, stond uitgetrokken pro memorie, en bij een verder
onderzoek in het rapport heb ik gevonden, dat die memorie-
post bedraagt 17850,— voor aangekochte huisjes; nu meen
ik, dat evengoed als die 10000,die reeds zijn toegestaan
voor het voorloopig onderzoek, moeten worden afgetrokken
van de 480000,ook het bedrag voor die huisjes daarvan
moet worden afgetrokken. Het is zuiver eene quaestie van
administratie, dat stem ik toe, maar indien dat niet in het
oog wordt gehouden, zou toch f 17850,boven de begrooting
worden gegaan zonder dat wij daarin erg hadden. Ik zou dus
willen voorstellen ook dat bedrag van het totaal af te trekken
en te zeggen, dat er dus f 33150,overblijft voor latere uit
breiding van het kabelnet. Zooals U weet, heb ik om finan-
cieele redenen behoord tot de tegenstemmers bij het besluit tot
oprichting van eene electrische centrale, maar nu dat is aan
genomen, wensch ik mede te werken om die inrichting zoo
goed mogelijk te krijgen; blijkt dus naderhand meer voor
uitbreiding noodig, dan zal dat moeten worden toegestaan.
Maar wij moeten een zuiver overzicht hebben van de kosten.
Daarom stel ik voor, die f 17850,van de hoofdsom af te
trekken en te zeggen, dat er niet overschiet f 51000,— maar
33150,-.
Dit is dus alleen eene opmerking wat betreft de financieele
regeling van de zaak.
De heer Juta. M. d. V. De Gascommissie heeft het bedrag
van de huisjes inderdaad niet over het hoofd gezien, maar
wat is de zaak. De Raad heeft in zijne Vergadering van 13
October 1904 aangenomen, dat de kosten van de Electrische
Centrale niet zouden mogen overschrijden het bedrag van
480000. Daarop heeft het toenmalige raadslid, de heer
A. J. van Hoeken, gevraagd, of daaronder ook was begrepen
de grond, welke vraag door mij ontkennend werd beantwoord.
Dan moet ook, antwoordde de heer v. Hoeken, bij die f 480000
de grond nog in rekening worden gebracht, dat is een bedrag
van f 17000. Die ƒ17000 komen dus nog boven de 480000
er bij. Vergeten zal het zeker niet worden.
De heer Bosch. Als toen reeds is vastgestelddat de prijs
van den grond onder de 480000 niet was begrepen, dan
moet ik mij daarbij nederleggen. Ik herinner het mij niet,
maar ik wil het gaarne aannemen, wanneer de heer Juta zegt,
dat het zoo is.
De heer Reimeringer. M. d. V. Ik wensch mijne stem te
motiveeren, die ik tegen dit plan zal uitbrengen. Het is ver
schrikkelijk moeielijk voor de nieuwe Raadsleden, die de
discussiën in de Raadszitting van 13 October 1904 niet hebben
bijgewoond, maar alleen het verslag van die zitting hebben
gelezen, zich over deze zaak een goed oordeel te vormen.
Daarom hoop ik ook, dat wanneer ik mij niet precies kan
bepalen tot de bespreking van dit plan, maar daarvan even
mocht afdwalen, M. d. V., mij dit wel zult willen toestaan,
want de quaestie hangt samen met de opinie die men nu
eenmaal over eene Electrische Centrale heeft. Ik ben nu
eenmaal zeer gekant tegen de exploitatie van industrieële
zaken vanwege de Gemeente of door het Rijk. Ik zal mij nu
echter bepalen tot het rapport en waar ik niet kan oordeelen
over de grooter wenschelijkheid van draaistroom boven
enkel stroom, zal ik slechts een enkel woord in het midden
brengen over de financieele zijde van het vraagstuk.
In de Vergadering van 13 October 1904 zijn cijfers genoemd
en op de basis van die cijfers is toen door den Raad eene
beslissing genomen. Nu blijkt het echter, dat de toen genoemde
cijfers in de practijk zijn gebleken niet geheel juist te zijn
Er zijn twee Gemeenten als voorbeelden aangehaald, n. 1.
Haarlem en Groningen.
In Haarlem werkt de Electrische Centrale met verlies.
In Groningen werkte zij het eerste jaar met een verlies van
7557.in het tweede jaar werd het verlies geraamd op
150.—, maar bleek het feitelijk te zijn ƒ8700; over het
laatste jaar zijn de cijfers niet bekend, men hoopt en ver
wacht echter, dat er eenige winst zal zijn.
Nu vraag ik echter, of wij, waar wij niets dan verlies
posten voor ons zien, met alleen in de toekomst de hoop op
eene kleine winst, tot de oprichting van eene Electrische
Centrale mogen overgaan.
Wanneer ik de aandeelen in eene Leidsche Electrische
Centrale zou mogen beschouwen als een industrieel papier,
dan zou ik dit papier moeten classificeeren onder de zeer
speculatieve papieren, die op het oogenblik verlies opleveren
en wellicht in de toekomst eenige kans op winst geven. Mogen
wij nu het geld van de belastingschuldigen in eene dergelijke
speculatieve onderneming wagen Daarop moet ik antwoorden