DONDERDAG 1 MAART 1900.
43
mag worden behandeld, wanneer het niet in den oproepings
brief is vermeld. Uw voorstel komt daarop niet voor, dus
kan in deze vergadering op het besluit van 1904 ook niet
worden teruggekomen.
De heer Paul. JV1. d. V. Ik kan mij bij deze belangrijke
zaak zeer goed voorstellen, dat er leden van den Raad worden
gevonden, die den vorigen keer hebben gestemd voor het
oprichten van eene electrische centrale, maar door een betoog
als de heer Le Poole wilde voeren tot andere gedachten zullen
komen en dat zij van voorstanders tegenstanders zullen worden.
Daarom acht ik het wel zeer gewenscht voor ons, Raadsleden,
dat de heer Le Poole zijn inzicht en het resultaat van zijn
onderzoek dezen middag hier meedeelt, en wat mij betreft,
zal ik dat zeer gaarne hooreri.
Jk was ook van plan voor te stellen, de behandeling van dit
punt uit te stellen tot een volgenden keer op grond hiervan
Er zijn heden 17 punten te behandelen, en nu hebben de Raads
leden Maandag, Dinsdag en Woensdag gehad, dat is drie
dagen, om al die stukken na te gaan, waaronder het zeer
belangrijk rapport van den heer Holleman. Zaterdag, mijnheer
de Voorzitter, zijn de oproepingsbriefjes pas rondgezonden,
en zoo is het doorloopend geweest; gewoonlijk liggen de
stukken hoogstens drie dagen voor de Raadsleden ter inzage,
hetgeen voor eene belangrijke zaak als deze veel te kort is.
Daarom zou ik willen voorstellen, de behandeling van het
voorstel betreffende de electrische centrale uit te stellen tot
een volgenden keer en dat de Raadsleden ieder het rapport
van den heer Holleman gedrukt in hun bezit zullen krijgen.
Ik kan mij niet voorstellen, dat Burg. en Weth. daartegen
bezwaar zouden hebben. U hebt zelf, M. d. V., daar straks
gezegd, dat het passend is, dat de Raad met kennis van
zaken oordeelt. Dat waardeeren wij allen zeer, en daarom
stel ik dan ook nu voor, dat het rapport van den heer
Ilolleman aan de Raadsleden gedrukt zal worden toege
zonden en dat inmiddels de behandeling van deze zaak zal
worden uitgesteld tot eene volgende vergadering.
De Voorzitter. Uwe motie luidt dus: de Raad besluit om
het voorstel van de agenda af te voeren en aan te houden tot
eene volgende vergadering?
De heer Paul. En dat de Raadsleden het rapport van den
heer Hollemau gedrukt voor zich zullen hebben.
De Voorzitter. Dat is iets, dat met de motie zelve niet
onverbrekelijk samenhangt.
De motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Ik zou den Raad in overweging geven om
de motie niet aan te nemen. De heer Paul heeft haar inge
diend onder mededeeling, dat de stukken hem eerst Zaterdag
avond onder de oogen zijn gekomen. Die stukken zijn echter
reeds vroeger aan de leden van den Raad medegedeeld, want
Donderdagavond zijn zij uitgegaan. De Raadsleden hebben
dus Vrijdag, Zaterdag," Maandag, Dinsdag en Woensdag
gelegenheid gehad het rapport van den heer Holleman te
bestudeeren. Bovendien is het rapport voor een goed deel
verwerkt in het praeadvies van Burg. en Weth., terwijl het
ook in het advies van de Commissie voor de Gasfabriek is
besproken.
Uver het beginsel is beslist. Aan den heer Holleman is
alleen gevraagd, of hij draaistroom, dan wel gelijkstroom
wenschelijker achtte. En daarop heeft hij antwoord gegeven.
Burg. en Weth. hebben daarop gezegd, dat zij als niet-des-
kundigen niet konden beslissen en zich dus in dat opzicht
moesten refereeren aan het oordeel van den officieelen
deskundige, den heer Holleman. Zal nu de Raad op den stoel
van de deskundigen gaan zitten en meenen, dat hij de kennis
in deze zuiver technische quaestie voor zich kan opeischen
Ik kan dit niet onderstellen. En daarom geloof ik, dat
kennismaking met het advies van den heer Holleman voor
den Raad niet het gevolg kan hebben, dat het punt nu in
behandeling daardoor juister kan beoordeeld worden. Opdien
grond geef ik dan ook in overweging om thans voort te gaan
met de behandeling van dit voorstel.
De heer Juta. Het is een eigenaardig verschijnsel, dat men
bij de behandeling van het voorstel tot oprichting van eene
electrische centrale heeft kunnen waarnemen, dat er telkens
een voorstel werd gedaan, om de zaak uit te stellen, dan om de
eene, dan om de andere reden. In de vergadering van 13
October 1904, toen eindelijk in beginsel zou worden uitge
maakt, of de Gemeente zou oprichten eene Electrische cen
trale, werd weder het voorstel gedaan, om de zaak uit te
stellen. De Raad heeft er toen echter anders over geoordeeld
en gemeend, dat de zaak eindelijk tot eene beslissing moest
worden gebracht. Aldus is den 13en October 1904 dan ook
besloten. Nu komt er echter weer een voorstel om de zaak
uit te stellen. De heer Paul heeft daaraan de openhartige
verklaring toegevoegd, wat eigenlijk het hoofdmotief is voor
zijne poging om uitstel te verkrijgen, nl. om de leden van
den Raad te doen terugkomen op hun besluit van 13 October.
Indirect tracht men daardoor te reageeren tegen een eenmaal
genomen Raadsbesluit, daarop komt het toch neer. Nu wil
ik wel zeggen, dat ik een dergelijk besluit zeer zou betreuren.
Ik zou dat ook betreuren inderdaad in het belang van de
gemeente Leiden, want in de vorige vergadering is er reeds
op gewezen, hoe dringend noodig het toch is, dat de Raad
komt tot een verder besluit omtrent de plannen voor de uit
voering van de oprichting der centrale. Toen is dat woord
gesproken door den heer Fokker, terwijl ook een ander lid
vroeger al eens heeft aangedrongen om toch voort te maken,
dat het Raadsbesluit tot uitvoering kome. Thans zijn wij zoo
ver, dat de plannen hier zijn voorgelegd, en nu komt te elfder
ure weder een voorstel om de zaak uit te stellen. Ik hoop,
dat de meerderheid van den Raad daarin niet zal treden. En
ik hoop dat ook hierom, omdat inderdaad hetgeen de heer
Fokker aan het eind van de vorige vergadering heeft gezegd,
dat deze zaak dringt, den toestand juist weergeeft. Wij hebben
met betrekkelijk nogal veel moeite, al het mogelijke gedaan
om leveranciers, die later eventueel in aanmerking zouden
komen om verschillende artikelen voor den bouw van de cen
trale te leveren, te binden aan hunne toezegging, en met den
loop van de stijging in de prijzen van ijzer en koper heeft
dat heel wat voeten in de aarde gehad, maar tot hiertoe is
dat gelukt. Indien nu de Raad bij meerderheid van stemmen
besluit, om de zaak weer uit te stellen, dan geef ik de ver
zekering, dat wij die heeren niet meer aan hun woord zullen
kunnen houden, hetgeen de Gemeente op beduidend hooger
bedragen zal komen te staan, indien naderhand dan wordt
besloten om de plannen uit te voeren.
Dit wilde ik nog even in herinnering brengen, opdat de
leden van den Raad toch niet licht oordeelen zullen, maar
goed bedenken, wat zij doen, indien nu wordt besloten om
de behandeling van deze zaak uit te stellen. Zeer zeker zal
dat zijn in het nadeel van de Gemeente, want de Gemeente
zal dan meer moeten betalen voor de oprichting van de
centrale.
De heer Vergouwen. M. d. V. In het algemeen wil ik even
wijzen op de omstandigheid, dat in de Leeskamer een rapport
te dezer zake is neergelegd van 61 bladzijdenwaarvan alle
31 leden van den Raad kennis moesten nemen gedurende een
betrekkelijk korten tijd, terwijl zij hunnen tijd niet altijd zoo
kunnen verdeelen, dat alle 31 leden een dergelijk rapport
voldoende kunnen lezen. Het is dus zeker in het algemeen
wenschelijk, dat dergelijke rapporten ons in druk worden
thuisbezorgd, gelijk met de «Ingekomen Stukken" het geval is.
Ik geef toe, dat het gewone «Ingekomen Stuk" over de elec
trische centrale vrij uitvoerig is, maar wij willen toch kennis
nemen van alles, wat dienaangaande ter lezing is gelegd en
aan het oordeel van den Raad wordt onderworpen.
De heer Zwiers. M. d. V. Ik wensch van ganscher harte
het voorstel van den heer Paul te ondersteunen, en dat niet
alleen om het door hem aangevoerde bezwaar, dat de
tijd te kort is geweest om de stukken, die in de Leeskamer
voor de leden ter inzage hebben gelegen, zoo grondig te be
studeeren, als zij zelf zouden wenschen, maar nog om een
tweede reden, die meer in 't bijzonder mij als nieuw lid van
den Raad geldt. Rij vorige zittingen, toen deze zaak ook
reeds aan de orde was, ben ik niet tegenwoordig geweest.
Toen nu de vorige maal door U de toezegging werd gedaan,
dat de voorstellen betreffende de electrische centrale over
veertien dagen aan de orde zouden worden gesteld, heb ik
mij beijverd om de daarop betrekking hebbende raadsver-
slagen door te werken. Daarbij ontdekte ik echter en ik
noem dat een ontdekking, M. de V., dat hierover een uit
voerig rapport was uitgebracht door de Heeren Doyer en
van Doesburghdat in druk was verschenen en aan de leden
rondgedeeld. Het heeft mij natuurlijk ten hoogste verwon
derd, dat de in Juli gekozen nieuwe leden, ik althans, dat
niet hebben mogen ontvangen. Daardoor is voor het inwer
ken in deze zaak een half jaar nutteloos voorbijgegaan. En
het is mij gebleken, dat ik niet het eenige nieuwe lid was,
dat in deze omstandigheden verkeerde.
Na eenige vergeefsche bezoeken des avonds aan de secretarie
overdag had ik geen gelegenheid ben ik dat rapport
ruim een week geleden machtig geworden. De studie van
dat rapport heeft mij veel tijd gekost. En nu vonden wij
Maandag op de Leeskamer een uitgewerkt plan van den heer
Holleman, een lijvig boekdeel, dat ik onmogelijk heb kun
nen bestudeeren, zooals ik het noodig achtte. Ik meen tus-
schen twee haakjes niet, dat de Heer Holleman een nieuw
rapport heeft uitgebracht; door de Commissie voor de gas
fabriek was hem niet anders opgedragen, dan voor Leiden