DONDERDAG 1
MAART 1906.
39
der gemeentewerklieden zou wezen. Er wordt daarbij niet
weerlegd, dat de bestaande weekloonen onvoldoende zijn, en
de bewering, in 1903 gedaan, dat op een paar gevallen na het
loon afwisselt van 9.90 tot 13.97, wordt niet besproken.
Het loon der gemeentewerklieden is aanmerkelijk lager, want
van 77 werklieden verdienen er 3 ƒ8.10, 35 ƒ8.50, 9 ƒ8 70,
4 ƒ8 90, 1 ƒ9.en 5 ƒ940, terwijl de overigen een loon
hebben boven de ƒ10tot ƒ12.40.
Ik zal de overige punten hier niet bespreken, maar wensch
de volgende motie aan den Raad voor te stellen
De Raad, van oordeeldat de loonen der gemeentewerklieden
herzien moeten worden, noodigt Burg, en Weth. uit zoo spoedig
mogelijkalthans nog dit jaar, voorstellen bij den Raad dien
aangaande aan te bieden.
De Voorzitter. Mag ik U even opmerken, dat U in 't ge
heel niet zijt getreden in eene weerlegging van de argu
menten van Burg. en Weth., waarmede zij in hun prae-
advies het verzoek van de Werkliedenvereeniging »St. Antonius
van Padua" bestrijdenmaar dat U meer in het algemeen
beweert, dat de loonen van de Stadswerklieden niet vol
doende zijn. Dat is eigenlijk een kwestie, die hier op het
oogenblik niet aan de orde is, dus wanneer U die in dis
cussie zoudt willen brengen, dan zou die kwestie in eene
volgende vergadering aan de orde moeten worden gebracht.
"Wanneer U dus bij Uwe bespreking blijft volharden, dari
moet die worden beschouwd als een afzonderlijk voorstel,
dat in eene volgende vergadering zou kunnen worden be
handeld, nadat praeadvies door Burg. en Weth. daarover zal
zijri uitgebracht. De argumenten echter, door ons tegen het
aanhangige verzoek aangevoerd, hebt U niet weersproken,
zelfs niet besproken.
De heer van Tol. Hel kan waar zijn, mijnheer de Voor
zitter, dat ik die niet heb besproken, omdat ik mij ook met
al wat wordt gevraagd, niet goed kan vereenigen; maar m.i.
is hoofddoel van het verzoek loonsverbetering, waar gevraagd
wordt een loon van 12.voor de vak-werklieden en van
ƒ10.voor de niet-vaklieden. De andere punten heb ik niet
besproken, omdat die te veel ingrijpen in den dienst der werk
lieden, waarin ik mij niet kan begeven. Ik heb mij alleen de
vraag gesteld, of het loon voldoende is, en dat is volgens
mijne meening niet het geval, waarom ik alleen dat punt van
het verzoek heb besproken en niet de andere punten. Daarbij
is door mij geen bepaald bedrag gesteld, het overlatende aan
Burg. en Weth. mede te deelenwat zij daarover denken
omdat ik meen niet gerechtigd te zijn te zeggen, dat de eene
werkman dit kan verdienen en de andere dat, en evenmin
kam ik mij voorstellen, dat allen gelijk ƒ12— verdienen kun
nen. Maar wel zou ik wenschendat Burg. en Weth. zoo
spoedig mogelijk de loonen herzien en dienaangaande voor
stellen bij den Raad indienen. Mij dunkt, dat dat wel bij dit
punt kan worden behandeld.
De Voorzitter. De door U aangehaalde kwestie kan thans
niet worden behandeld. In het adres wordt gevraagd voor de
stadswerklieden afschaffing van stukwerk en van overuren,
een vast weekloon en bepaling van het aantal jaren, dat in
het pensioenfonds moet worden bijgedragen op 30. Nu heb
ben Burg. en Weth. betoogd, dat afschaffing van stukwerk
en afschaffing van overuren onmogelijk is, en dat het dus
onbillijk en ongeraden is, om een vast weekloon voor allen
te bepalen, en dat het juist met het oog op hetgeen in het
praeadvies ontwikkeld wordt, niet aangaat het aantal dienst
jaren, waarna pensioen zal kunnen worden verkregen, te stel
len op dertig, omdat de redenen daarvoor alleen gelden voor
politie-agenten en stokers aan de gasfabriek.
Er zijn dus drie punten, waarop een antwoord is gevraagd
en nu zegt U, buiten deze argumentatie om gaande: ik wil in
't algemeen meer loon voor de stadswerklieden. Dat is een
geheel ander punt, dat op eene andere wijze moet worden
behandeld, en ik moet dus herhalen, dat dit punt thans niet
bij deze voordracht aan de orde kan komen. Wilt u echter
deze zaak in eene andere vergadering aan de orde stellen,
dan zijn Burg. en Weth. volkomen bereid daaromtrent advies
te geven.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik ben niet voornemens in
het praeadvies te treden door Burg. en Weth. uitgebracht.
In het algemeen wil ik echter opmerken, dat de toon, die wel
eens meer wordt aangeslagen door Burg. en Weth., wanneer
Gemeentewerklieden met een adres bij den Raad komen, niet
heel aangenaam aandoet. Ik meen, dat het niet voor de eerste
maal is, dat ik deze opmerking maak. Het heeft hier en daar
den schijn alsof er een soort van polemiek wordt gevoerd tus-
schen adressanten en het college van Burg. en Weth. Dat is
niet de beste wijze om te komen tot een goede behandeling
van zaken of om van weerszijden eene goede gezindheid te
blijven bewaren. In het praeadvies van Burg. en Weth. komt
eenige malen het woord „ongerijmdheid" voor. De bewering,
dat hetgeen adressanten als hunne meening vooropzetten, zoo
zeer ongerijmd is, dat ze zelf wel beter weten, met andere
woorden, dat zij in hun adres aan den Raad wetens en wil
lens onwaarheden verkondigen, een zoodanige bewering
behoort niet. in een officieel stuk tehuis. Wat de zaak zelf
betreft, wat zoo schrikkelijk ongerijmd wordt gevonden, ik
kan mij voorstellen, dat hetgeen adressanten beweren niet is
de meening van Burg. en Weth., maar de absolute ongerijmd
heid daarvan staat nog niet vast. De redeneering van adres
santen omtrent de pensioensquaestie is toch niet zoo dwaas
als door Burg. en Weth. wordt voorgesteld. Tegen de bepa
ling, dat sommige Gemeenteambtenaren na 30 jaar hun volle
pensioen kunnen krijgen, wordt door adressanten geen
bezwaar gemaakt; dat vinden zij billijk, omdat die merischen
zwaarder dienst hebben, zoodat zij ook eerder moeten gepen-
sionneerd kunnen worden. Maar waaruit volgt nu, vragen zij,
dat wij zooveel langer bijdragen moeten betalen. Ik kan mij
er zeer goed indenken, dat men het met. die redeneering
niet eens is, maar dat die redeneering absoluut in strijd zou
zijn met het idéé van verzekering of pensioensuitkeering, gelijk
Burg. en Weth. zeggen, is zeker niet geheel juist. Ieder toch
kent het stelsel, dat, wanneer men een bepaald aantal jaren
betaald heeft, men een vrije polis krijgt. Dat idéé komt op
hetzelfde neer als hetgeen hier door adressanten wordt ge
vraagd. Ik laat nu daar, of dit stelsel in een pensioenverorde-r
ning het juiste is. Wanneer men hun gedachtengang wilde
volgen, dan zou men wellicht er toe moeten komen bij
gemeentelijke verordening te bepalen, dat zij die na een korteren
tijd dan anderen hun vol pensioen willen hebben, ook eene
iets grootere premie moeten betalen. De absolute ongerijmd
heid van de bewering van adressanten zie ik echter volstrekt
niet in.
Wat verder gezegd is over de slechte werking van het loon
voor overwerk en over de weekloonen, ik geloof, dat ieder,
die met de praktijk des levens bekend is, zal toegeven, dat
niets verkeerder is dan een schommelend inkomen. Men is
gewend zooveel per week te ontvangen en bij moeder de
vrouw tehuis te brengen; maakt de man nu plotseling f 3
tot f 4 meer weekloon, dan geloof ik, dat in den regel het
gezin daarvan niet zooveel beter wordt integendeel. Wan
neer het dus zoo ver kan worden gebracht ik heb op dit
punt geen praktische ervaring en laat dus gaarne aan meer
bevoegden over te beoordeelen, of dat mogelijk is dat de
loonen aldus worden gesteld en de werkuren zoo geregeld,
dat er zoo weinig mogelijk schommeling is in het wekelijksch
inkomen van die menschen, maar dat het meer is een vast
inkomen, waarvan moeder de vrouw weet, dat haar man zoo
veel verdient, dan geloof ik, dat daarmede zoowel in materieel
als in geestelijk en zedelijk opzicht aan die menschen een
weldaad zou zijn bewezen.
Wat nu betreft hetgeen door den heer van Tol is gezegd
ik zie niet in, dat dat op het oogenblik buiten de orde is.
Wat hij voorstelt is niets anders dan eene motie van orde,
tot zekere hoogte eene conclusie, die misschien, nadat wij er
een uurtje over zouden hebben gepraat, meer schijn zou
hebben van te zijn het résumé van een gevoerd debat, maar
die nu, wat vroeger is voorgesteld, uitgaande van de ver
onderstelling: och, laten wij daarover maar niet zoo lang
praten der langen Rede kurzer Sinn ist, dat men wil
hebben een andere loonregeling. De eigenlijke reden van
het bezwaar is, dat de motie wat te vroeg is gekomen; als
de heer van Tol den Raad eerst wat over de zaak had laten
praten en hij was dan met die motie gekomen dan zou
zeker niet gezegd kunnen zijn, dat die motie buiten de orde
is. En wanneer nu een lid aan het gebruik van den ge
meentelijken tijd ten goede wil komen met bekorting van
het debat door te beginnen met zijne conclusie ter tafel te
brengen, waartoe wij anders toch wel zouden zijn gekomen,
dan geloof ik, dat dat in dien zin eigenlijk van den kant
van Burg. en Weth. meer tegemoetkoming verdient, dan dat
men zich daartegen op deze wijze verzet. Ook meen ik, dat
het geen gewoonte is, dat Burg. en Weth. praeadvies uit
brengen op van uit den Raad voorgestelde moties. De motie
wordt door den voorsteller verdedigd en dan beslist de Raad
en betreft het een verzoek aan Burg. en Weth., dan kunnen
Burg. en Weth. de motie naast zich neerleggenwaarover
dan de Raad naderhand weer zijn oordeel zal kunnen uit
spreken. Maar dat wij zooveel gunstiger uit zijn, als deze
zaak een volgenden keer weer opnieuw wordt behandeld in
plaats van nu direct, dat zie ik niet in. Nu wij toch hier
over aan den gang zijn op grond van een adres, waarin ook
de loonskwestie wordt behandeld, zie ik niet in, waarom de
Raad op dit oogenblik ook niet tevens de motie zou kunnen
behandelen.
De heer Korevaar. M. d. V. Op de opmerking van den
heer Aalberse over den vorm van de voordracht van Burg.
en Weth. zal ik op het oogenblik niet ingaan ik geloof,
dat ik dat beter aan anderen kan overlatenen de heer