DONDERDAG 25 JANUARI 1906. 21 schiktheid worden aangetoond. Nu heeft het geval met van Riethoven ernstigen twijfel gewektof de uitspraak van twee geneesheeren wel voldoende zekerheid geeft, en daarom zeggen wijlaat er nog een ander geneesheer bijkomen, door den man zelve gekozen; dan krijgen wij in elk geval een zuiverder beeld van den toestand, dan wanneer twee genees heeren den ambtenaar onderzoeken en wij krijgen ook, en dat is vooral van waarde, het voordeel, dat de betrokken ambtenaar de overtuiging erlangt, dat zijne belangen op die wijze meer tot haar recht komen. Hij zal dan zeggen: nu ik naast de twee geneesheeren, door de gemeente aangewezen, ook nog iemand heb mogen aanstellen, kan ik mij bij hunne uitspraak gerust neerleggen. Vele onaangename gevallen, zooals dat van den werkman Riethoven, zullen daardoor worden vermeden. En mocht de deskundige van den ambtenaar al minder objectief zijn, die ééne arts kan de twee anderen toch niet overstemmen; de ambtenaar moet zelf de kosten betalen, de gemeentekas wordt er dus niet door geschaad, wat is er dan tegen het voorstel aan te voeren? De Voorzitter. Alleen nog eene opmerking. Niets belet den betrokken werkman eene verklaring van zijn huisdokter over te leggen, die zeker door de beide geneesheeren, van wege de gemeente benoemd, met de noodige belangstelling zal worden onderzocht en waarmede stellig rekening zal worden gehouden. Maar aan den huisdokter, die speciaal op komt voor de belangen van zijn patient, stem in het kapittel te geven, in sommige gevallen zelfs een overwegende stem, dit komt mij op grond van de aangevoerde motieven niet wenschelijk voor. De heer Fokker. M. d. V. Het komt mij voor, dat U eenigs- zins hebt omgekeerd, wat ik gezegd heb. U beweert, dat ik zou hebben gezegd, dat waar de werkman iets bijdraagt er niets tegen is om hem eenigen invloed toe te kennen op de benoeming van de deskundigen. Ik heb juist wederlegd het geen door Burg. en Weth. is aangevoerd, dat het hier geldt de invloed op de beschikking over het geld der Gemeente door andere geneesheeren, dan die door Burg. en Weth. zijn aangewezen. En daarbij heb ik gevoegd, dat het niet alléén het geld van de Gemeente is, maar dat daarvan ook een zeker deel van den ambtenaar zelf afkomstig is, in zooverre hij heelt bijgedragen. Ik geef toe, dat er geen bepaald fonds is, maar in elk geval is er toch ook geld van den werkman of ambtenaar bij. Wat ten slotte door U is gezegd over de staking der stemmen van de deskundigen, ik gevoel wel iets voor heigeen U daaromtrent hebt opgemerkt. Toch zou het nog wel een voordeel kunnen zijn, dat wanneer twee des kundigen in hun advies tegenover elkander staan, een derde man met zijn zienswijze in het advies de beslissing kan ge ven. Eene voorlichting van drie deskundigen lijkt mij ook voor Burg. en Weth. meer gewenscht en wanneer Burg. en Weth. dan ook zouden willen medewerken tot eene wijziging van de Verordening in dien zin, dat Burg. en Weth. drie deskundigen aanwezen in plaats van twee, dan zou ik mij desnoods daarbij kunnen nederleggen, ofschoon ik aan het voorstel door ons gedaan de voorkeur geef. De Voorzitter. Ik wil even den heer Fokker opmerken, dat wat hij zegt inderdaad niet opgaat. Zoo oppervlakkig kan men zeggen, dat het belang van den werkman er mede ge moeid is, omdat hij zijn bijdrage stort in de gemeentekas, maar men zou in deze lijn al tot zonderlinge conclusies kunnen komen, wanneer men van alle gelden in de gemeentekas zou moeten nagaan, de belangen van welke personen daarbij meer bijzonder betrokken zijn en wanneer dezen dan over de bestemming zouden moeten beslissen. Het staat echter in ieder geval vast, dat een pensioenfonds uitsluitend door bij dragen der werklieden gevormd, niet bestaat. Wat de deskundigen betreft, zou de heer Fokker er zich misschien mede kunnen vereenigen, dat er, in stede van twee, drie geneesheeren door Burg. en Weth. worden aangewezen. Van Burg. en Weth. is echter een daartoe strekkend voorstel niet te wachtenwordt het gedaan, dan zullen zij de beslis sing aan den Raad overlaten. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van de heeren Sijtsma, van der Eist en Fokker wordt in stemming gebracht en met 18 tegen 10 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: P. J. Mulder, Vergouwen, de Vries, Hasselbach, Bosch, Eerstens, Korevaar, van Hamel, Fockema Andrese, Timp, Driessen, Reimeringer, de Goeje, Paul, van der Lip, Bots, Le Poole en Zaalberg. Voor stemmen de heeren: Zwiers, van Tol, Sijtsma, Wit- mans, Fokker, van Gruting, Aalberse, van der Vlugt, de Boer en van der Eist. X. Voorstel tot wijziging van de verordening van 11 Decem ber 1902 (Gem BI. n° 32), regelende de heffing van belastingen voor'het gebruik van het openbaar slachthuis. (Zie Ing. St. n°. 15 en 18). De Voorzitter. Hierop is door den heer Bosch voorgesteld een amendement. Burg. en Weth. stellen voor, om bij vooruit betaling voor het wegen van 50 stuks vee te vragen 20 cent voor een groot stuk vee en 12$ cent voor een varken,terwijl de heer Bosch deze bedragen teruggebracht wenscht te zien tot 15 cent en 10 cent. De heer Bosch. M. d. V. Het was mij bepaald aangenaam, zoo kort na de debatten bij de begrooting over de heffing van weegloonen, zooals deze in den laatsten tijd bij wijze van proef was vastgesteldeen voorstel te vinden in den geest van wat door mij wordt bedoeld, al is het dan ook niet van zoo verre strekking. Toen ik dit voorstel ontving, heb ik dadelijk gedacht: nu moet ik mijnerzijds het niet tot het uiterste drijven, maar zoo dicht mogelijk zien te naderen aan hetgeen Burg. en Weth. voorstellenomdat, wanneer men iets wil bereiken, het in de meeste gevallen noodig en wenschelijk is, dat van beide zijden wat wordt toegegeven. Ik zou dan ook zeer gaarne met het voorstel van Burg. en Weth. zijn medegegaan, indien het mogelijk ware geweest, maar het komt mij voor, dat het on mogelijk is met dit voorstel mede te gaanzonder daarbij de gedachte van onbillijkheid bij de slagers op te wekken, ter wijl ik anderzijds niet volkomen bereik, wat ik mij heb voorgesteld. Ik heb meermalen gezegd, wanneer over de weeg loonen werd gesproken, dat verlaging dier weegloonen ver hooging van opbrengst ten gevolge zou hebben. Nu stemmen Burg. en Weth. toe, dat de proef met bonboekjes van 109 stuks genomen, werkelijk aanleiding geeft om op dien inge slagen weg voort te gaan. En dit treft mij des te meer, omdat die proef is genomen onder ongunstige omstandigheden, omdat van die boekjes slechts gebruik is kunnen worden gemaakt door de groote slagers, die zooveel bons te gelijk kunnen plaatsen. En dat is hier de hoofdzaak. Wanneer men een maal een lager bedrag wil gaan heffen om de opbrengst te vermeerderen, dan moet men een stap verder gaan en zeggenwij zullen allen, die een groot stuk vee doen wegen, daarvoor 15 cents berekenen en allen, die een klein stuk vee doen wegen, 10 cents. Burg. en Weth. schijnen echter te hechten aan die bonboekjes. Ik zal er niet veel op afdingener is wel iets voor te zeggen. Maar dan moeten er ook bonboekjes worden gegeven van 50 bons en de bons berekend worden tegen den zelfden prijs, die nu wordt berekend bij het bonboekje van 100 bons. Het komt mij voor, dat dit in het belang is van de Gemeentekasterwijl dan ook tevens de gedachte aan onbillijk heid wordt weggenomen. Het is toch voor een slager die twee of' drie koeien per maand slacht en die van de bons wil profi- teeren eene onaangename gedachte, dat hij voor zijn bon boekje van 50 stuks, 20 cent per bon moet betalen, terwijl de ander die 100 bons kan gebruiken slechts 15 cent per bon betaalt. Dat gebeurt wel in handelszaken, waar men bij de verzending van eene kleinere hoeveelheid koopwaar naar even redigheid meer arbeidsloon heeftmeer kosten van emballage enz. Maar dit behoeft hier niet te gebeuren, want wegen blijft wegen. Met het oog op de billijkheid en met het oog op de belangen van de gemeentekas blijf ik dus het door mij ingediende amendement om letter d te doen vervallen en in letter c in plaats van 20 cents te lezen 15 cent en in plaats van 12$ cents 10 cents, handhaven. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Korevaar. M. de V. Het zij mij vergund als waar nemend Voorzitter van de Commissie voor het Slachthuis, die indertijd dit voorstel behandeld heeftenkele woorden in het midden te brengen naar aanleiding van het gesprokene door den heer Bosch. Wanneer ik mijn meening over dat amendement uitspreek, doe ik dat namens de Commissie voor het Slachthuis, die het met mij eens is. De heer Bosch wil het tarief van de bonboekjes nog eenigszins verlagen. Nu is het altijd moeilijk gegronde redenen te geven voor het handhaven van een meer of minder groot verschil. De heer Bosch meent echter, dat het onbillijk zou zijn die bonboekjes van 100 wegingen tegen lager tarief in te voeren. Het weeg loon, dat tot nu toe geheven werd, was volkomen in over eenstemming met hetgeen in andere slachthuizen gevraagd wordt. Door degenendie er gebruik van maaktener is dan ook nooit over geklaagd, dat het weegloon te hoog was, en waarom moet men het nu lager stellen als de menschen zelf niet eens klagen. Er is echter een groot deel der slagers, die minder in de noodzakelijkheid zijn van de wegingen gebruik te makenen die het tarief te hoog vinden, als zij alleen uit nieuwsgierig heid laten wegen. Nu heeft de gemeente eenmaal een duur weegtoestel met bediening, die ook geld kost, en wenscht zij dus dat toestel zoo productief mogelijk te maken, en dat kan

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1906 | | pagina 5