20
DONDERDAG 25
JANUARI 1906.
mervaartweg, kad. bekend gemeente Noordwijkerhout, Sectie
B N°. 792.
(Zie Ing. St. n°. 21).
Dit punt wordt op voorstel van Burg. en Weth. aange
houden tot een volgende vergadering.
VII. Verzoek van de Leidsche Runder- en Varkensslagers-
vereeniging om ten behoeve van de slagers een telefoontoestel
te plaatsen in de cantine van het openbaar slachthuis en om
den knecht belast met het wegen van kalveren en varkens
te doen beëedigen.
(Zie Ing. St. no. 20.)
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb tegen deze voordracht
op zich zelf geen bezwaar, maar zou toch willen vragen, uit
welke fondsen de kosten van dat telefoontoestel bestreden
zullen worden, en hoe de positie zal zijn van den pachter
tegenover de gebruikers van dat toestel? Wanneer de pachter
ontvangt, wat door de gebruikers van het toestel wordt betaald,
dan zou ik het gewenscht vinden, dat hij ook het toestel
betaalde. Maar betaalt hij dat toestel niet, dan zoude ik meenen,
dat de opbrengst ook aan de gemeente moest ten goede komen
en dan zou deze retributie zeker niet kunnen worden geheven
zonder belasting- en heffingsverordening.
De Voorzitter. Wat uwe vraag betreft omtrent het fonds,
waaruit de toestellen zullen betaald worden die worden
betaald uit het fonds van het Slachthuis. Wat betreft de
vraag omtrent de positie van den pachter wanneer wij
daar een telephoontoestel plaatsen en men maakt daarvan
een groot gebruik, dan zou de pachter wellicht in zijn lokaal
menschen moeten toelaten, die er niets gebruiken. Om de
toeloop dus niet te groot te makenhebben wij hem de bevoegd
heid gegeven om voor elk gesprek 21/a cent te heften, in het
vertrouwen, dat daardoor ook de pachtsom zal worden ver
hoogd en op deze wijze de meerdere kosten voor de Gemeente
weder vergoed zullen worden. Uw bezwaar is dus door ons
wel onder de oogen gezien, maar wij hebben gemeend, dat
het per slot van rekening voor de Gemeente nog voordeeliger
zou zijn indien de pachter een voordeel genootdat hij anders
niet zou hebbenomdat daardoor de pachtsom later eenigszins
kan worden verhoogd.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
VIII. Voorstel
a. tot beschikbaarstelling van gelden voor het aanbrengen
van stukken in de hoofdbuis der duinwaterleiding
op den Zoeterwoudschen Singel ten behoeve van de
latere aansluiting van brandkranen;
b. tot het aangaan van een overeenkomst met de Leidsche
Duinwatermaatschappij betreffende het aanbrengen
van "J" stukken bij het leggen van duinwaterbui zen
in nieuwe straten.
(Zie Ing. St. n°. 22).
Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
IX. Voorstel van de heeren Sijtsma, van der Eist en Fokker,
tot wijziging van art. 6 der verordening van 20 Maart 1902,
regelende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan ge
meente-ambtenaren.
(Zie Ing. St. n°. 13).
De heer Fokker. M. d. V. U zult wel begrijpen, dat de voor
stellers het antwoord op het praeadvies van Burg. en Weth.
niet kunnen schuldig blijven en na het afwijzend praeadvies
hun voorstel nader willen verdedigen. Wij achten hetgeen wij
voorstellen niet alleen mogelijk, maar ook noodzakelijk. Wij
achten het daarom vooral noodzakelijk, omdat er, Burg. en Weth.
hebben dit zelf een vorig maal gezegd, zoovele personen zijn in
dienst der Gemeente, die licht in en door den dienst eene ziekte
of een gebrek kunnen krijgen, waardoor zij voor verderen
dienst ongeschikt worden. En'nu moet er voor gewaakt worden,
dat wanneer dergelijke gevallen zich voordoen, die menschen
niet van het hoogere pensioen worden buitengesloten. Niets
belet ook Burg. en Weth om zich zoo uitstekend mogelijk te
doen voorlichten. Burg. en Weth. voeren in hun praeadvies
als een van de grootste bezwaren aan, dat iemand, die niet
door hun college is aangewezen, in zekere mate zou gaan
invloed uitoefenen op de beschikking over de gelden der ge
meente. Dat bezwaar wordt door ons in het geheel niet ge
deeld. In de eerste plaats is de directe invloed al zeer gering.
De geneesheer, door ons bedoeld, zal advies geven, en in zoo
verre zal zijn advies kunnen influenceeren op de wijze waarop
over de geldmiddelen der Gemeente wordt beschikt. Maar het
is hier toch niet geheel alleen het geld van de Gemeentedoor
de ambtenaren is ook een gedeelte bijeengebracht, niet om
er een potje van te makenmaar om de personen die hunne
beste krachten in dienst der Gemeente hebben gegeven in
den avond des levens, als zij zich zeiven niet meer kunnen
onderhouden, op hun ouden dag eene behoorlijke verzorging
te doen genieten. Dit bezwaar van Burg. en Weth. komt mij
dus niet zoo ernstig voor. Ik wil nog even ook een ander
punt aanroeren. De vorige maal bij de behandeling van het
geval van Riethovenis het mij gebleken, hoe vooral U, mijnheer
de Voorzitter, groot gewicht er aan hecht, hoe bij dergelijke zaken
door het Rijk wordt gehandeld. Ik heb er de burgerlijke pen
sioenwet nog eens op nageslagen en het is mij gebleken, dat
daar, wanneer de aanstaande gepensionneerde met de resultaten
zijner keuring niet tevreden is, twee deskundigen niet dooi
den betrokken Minister, maar door den Kantonrechter ten
verzoeke van den Minister worden benoemd. En voor de
materie, door de ongevallenwet beheerscht, is een onafhankelijk
rechter aangesteld, die de deskundigen en getuigen, die de
getroffene voor hem brengt, moet hooren.
Het Rijk stelt zich dus niet op het hooghartige standpunt
van Burg. en Weth., die niemand anders willen hooren, dan
dien zij zelf hebben aangewezen. Mij lijkt dat standpunt ver
keerd, en het komt mij voor, dat er geen ernstig bezwaar
tegen kan worden volgehouden, dat de betrokkene zelf een
deskundige aanwijst, die bij 't onderzoek omtrent zijn ziekte
en toestand eenige nadere inlichting geeft, die gebaseerd kan
zijn op eene vroegere behandeling als huisdokter. Dat advies
van den deskundige, door den ambtenaar aangewezen, kan
toch bovendien nooit zóó zwaar wegen als het advies van
de twee stadsgeneesheeren. De door den ambtenaar aange
wezen deskundige kan nooit meer doen dan advies geven en
Burg. en Weth. in de gelegenheid stellen een beter oordeel
uit te spreken. Het komt mij dus voor, dat voor het aan
wijzen van een derden deskundige door den ambtenaar nog
dit te zeggen is, dat in gevallen van twijfel drie deskun
digen beter een oplossing kunnen vinden dan één of twee.
Daarom blijf ik ons voorstel bij den Raad aanbevelen en hoop
dat de Raad anders zal oordeelen dan Burg. en Weth.
De Voorzitter. Ik zal met enkele woorden mededeelen,
waarom Burg. en Weth. met deze voordracht gekomen zijn,
en wat er tegen de tegenwerpingen van den heer Fokker
met grond is aan te voeren. De heer Fokker beweert, dat
het billijk is, dat de werkman ook gekend wordt bij de be
schikking over een deel van de fondsen, die hij zelf heeft
bijeengebracht, en dat er niets tegen is, dat er van zijn kant
een deskundige wordt aangewezen, die oordeelen zal tusschen
Burg. en Weth. en hem. Maar het gaat niet op te zeggen,
dat de werkman zelf de fondsen bijeengebracht heeft. Dat is
wel het geval met het weduwen- en weezenfonds; daarvoor
wordt een afzonderlijk fonds gekweekt, waarin ook de ge
meente een betrekkelijk groot bedrag stort. Maar deze pen
sioenen worden eenvoudig betaald uit de gemeentekas, waarin
daartegenover ook de bijdragen voor de pensioenen vloeien.
Dan voert de heer Fokker aan, dat, in soortgelijk geval, het
Rijk wel aan een door den betrokkene aangewezen deskun
dige stem in het kapittel verleent, doch het komt mij voor,
dat vergelijking met de procedure bij het Rijk niet opgaat,
omdat hier veel directer de particuliere belangen bij in het
spel kunnen komen, dan ten aanzien van een fonds, dat in
den Haag wordt beheerd en waarvan de werkman niets af
weet. Het groote argument tegen het voorstel van de heeren
Fokker en Sijtsma blijft, dat, waar zij meenen, dat een derde
den doorslag kan gevendaar bij een aantal van twee staking
van stemmen kan plaats hebben, van staking van stemmen
eigenlijk nooit sprake kan zijn, omdat de geneesheeren alleen
advies geven, en de beslissing blijft bij Burg. en Weth. Komen
de beide geneesheeren dus niet tot dezelfde conclusie, dan
zullen Burg. en Weth. zich of bij het gevoelen van den een,
öf bij het gevoelen van den ander moeten aansluiten, en er
kan dus geen sprake van zijn, dat bij het niet eens zijn dei-
twee deskundigen, de beslissing minder regelmatig zal zijn.
Het komt mij voor, dat dit het argument is, dat met de
meeste vrucht tegen het voorstel kan ingebracht worden,
omdat de redeneering, die gegrond is op de moeilijkheden,
voortvloeiende uit staking van stemmen van de deskundigen,
niet opgaat.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb niet veel toe te voegen
aan hetgeen de heer Fokker heeft gezegd, te minder, omdat
hetgeen U daartegen hebt aangevoerd, mij niet zoo heel sterk
voorkomt. Wij stellen ons niet op het standpunt van Burg.
en Weth., dat het hier gaat uitsluitend om geld uit de ge
meentekas en dat men niet aan ambtenaren de beschikking
moet geven over de gemeentekas. Ware het zoo, we zouden
ook zeggen: men moet geen gegeven paarden in den mond
zien. Wij stellen ons echter op een ander standpunt, nl. dat
de gemeente met hare ambtenaren een overeenkomst heeft
gesloten, die zooveel per jaar storten om daarvoor na ge-
eindigden diensttijd een zeker pensioen te verkrijgen, en
wanneer zij ongeschikt worden door den dienst, vol pensioen
ontvangen. De vraag is nu slechts: hoe zal zulk een onge-