12
veerd. Bovendien zou de 15 meter breede grensstraat volgens
het uitbreidingsplan juist in het verlengde van de eveneens
tot 45 Meter verbreede Witte laan uitkomenterwijl dit volgens
het plan-Wiencke niet meer het geval is
Om al deze redenen kan er dan ook van een goedkeuring
van het ingediende stratenplan geen sprake zijn, zoodat wij
U in overweging geven afwijzend op het verzoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Edel Achtb. Gemeenteraad van Leiden.
De ondergeteekende geeft bij deze eerbiedig te kennen, dat
hij voornemens is, om het terrein aan de Heerenstraat, uit
komende langs de Vliet aan de Jan van Goijenkade te Leiden
Kadastraal Sectie M. No. 434. 443. 444. 445 446. 448. 449.
450 en 454. samen groot 2 Heet. 39 aren 99 centiaren, om
daar straten te doen aanleggen, en rioleeringen volgens uwe
verordening, volgens hier bijgaand stratenplan, waarop hij
s. v. p. uwe goedkeuring verzoekt te mogen ontvangen.
't welk doende
'Schravenhage, 40 Nov. 4905. H. Wiencke.
N°. 32. Leiden24 Januari 1906.
Tegen inwilliging van het hierbijgaand verzoek van de
Leidsche Duinwatermaatschappij om duinwater te mogen
leveren aan ingezetenen van de gemeente Zoeterwoude
wonende tusschen de gemeente loeiden en den weg van de
Vink naar Voorschoten, ten zuiden van den Haagweg, en
aan P. J. van Hoeken, ten behoeve van zijn onder de ge
meente Leiderdorp gelegen houtzagerijalsmede aan inge
zetenen van Leiderdorp, wonende in en aan het einde van
de Waardstraat, bestaat noch bij den commissaris van de
gemeente, noch bij ons college bezwaar.
De commissaris der gemeente maakt alleen dit voorbehoud,
dat de maatschappij vooraf de verklaring atlegge, »dat deze
vergunning geen aanleiding geeft, dat de concessievoorwaarden
en speciaal art. 2 dier voorwaarden, van minder kracht
worden." Dit nu achten wij overbodig. Immers het spreekt
wel vanzelf, dat een vergunning, krachtens een artikel van de
concessievoorwaarden verleend, nimmer tengevolge kan hebben
dat die voorwaarden daardoor van minder kracht wordten.
lntusschen, al kan hieromtrent dan ook geen twijfel
bestaan, zoo zijn wij toch gaarne bereid er de maatschappij
bij deze gelegenheid nog eens bijzonder op te wijzendat
door Uwe Vergadering, krachtens art. 42 der concessievoor
waarden, verleende vergunningen om duinwater te leveren
aan andere gemeenten of aan ingezetenen dier gemeenten
haar in geenen deele kunnen ontheffen van de haar bij art. 2
opgelegde verplichting om het aangevoerde duinwater steeds
in voor de verbruikers voldoende hoeveelheid en zuiver aan
wezig te doen zijn, m. a. w. dat zij zich nimmer op die
vergunningen zal kunnen beroepen, wanneer zij te eeniger
tijd in de nakoming van de bij art. 2 opgelegde verplichting
in gebreke mocht blijven.
Overigens geven wij U, onder verwijzing naar de onder
No. 75 der Ingekomen Stukken van het vorige jaar ver
melde motieven, in overweging goed te keuren, dat door
de Leidsche üuinwatermaatschappij duinwater worde geleverd
aan ingezetenen van Zoeterwoude, wonende tusschen de ge
meente Leiden en den weg van de "Vink naar Voorschoten,
ten zuiden van den Haagweg, ten behoeve van de hout
zagerij van den heer P. J. van Hoeken onder Leiderdorp, en
aan ingezetenen dier gemeente, wonende in en aan het einde
van de Waardstraat.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Leidsche
Duinwater Maatschappij, gevestigd te Leiden:
dat bij haar van verschillende ingezetenen van de gemeente
Zoeterwoude, wonende tusschen de gemeente Leiden en den
bestraten binnenweg van »de Vink" naar Voorschoten, ten
Z. van den Haagweg, aanvragen zijn ingekomen voor de
levering van duinwater;
dat tevens door den Heer P. J. van Hoeken alhier een
verzoek van gelijke strekking is ingediend voor zijne hout
zagerij en andere woningen, gelegen in en aan het einde der
Waardstraat, gemeente Leiderdorp;
dat harerzijds tegen de totstandkoming dier aansluitingen
geen bezwaren bestaan.
Redenen waarom adressante, ingevolge art. 42 der conces
sievoorwaarden, aan Uwen Raad toestemming verzoekt om
aan bovengenoemde aanvragen te voldoen.
't Welk doende, enz.,
De Leidsche Duinwater Maatschappij.
Leiden, 13 December 1905. Ch. van Spall.
N°. 33. Leiden, 26 Januari 1906.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen,
dat zij tegen den in hare handen gestelden staat van af- en
overschrijving op de begrooting der dienstdoende Schutterij,
over het dienstjaar 4905, geene bedenkingen heeft.
Zij adviseert U tot voorloopige goedkeuring van dien staat
te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 34. Leiden, 27 Januari 1906.
ünder overlegging van nevensgaand verzoek van Mejuffrouw
M. van der Hoeven geb Fraai en van het daaromtrent uitge
bracht advies van den Stads vroed meester, geven wij Uwe Ver
gadering in overweging Mejuffr. M. van der Hoeven geb. Fraai
wederom voor den tijd van drie jaren in de betrekking van
stadsvroedvrouw te continueeren.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 22 Januari 4906.
Ik heb de eer U voor te stellen, op bijgaand request- van
mejuffrouw van der Hoeven gunstig te adviseeren.
De Stadsvroedrneester
P. C. T. van der Hoeven.
Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leiden, 13 Jan. 4906.
Wel E.d. Achtb. Heeren
Burgemeester en Wethouders.
De ondergeteekende verzoekt U.E. wederom voor den tijd
van drie jaren, als Stadsvroedvrouw te worden aangesteld.
Met de meeste achting teeken ik mij
Uwe Dienstw. Dienaresse
M. v. d. HoevenFraai.
N°. 35. Leiden30 Januari 1906.
Ten gevolge van de wijziging en aanvulling die de rijks-
pensioenwetgeving in het afgeloopen jaar heeft ondergaan,
worden thans ook de directeuren en leeraren der gemeente-
hoogere burgerscholen, der gemeentelijke middelbare scholen
voor meisjes, alsmede de directeuren en onderwijzers der ge
meentelijke kweekscholen voor onderwijzers en onderwijze
ressen, voor de toepassing der bepalingen omtrent pensioen als
burgerlijke ambtenaren aangemerkt, terwijl ook aan de weduwen
en weezen van de onderwijzers bij het lager onderwijs aan
spraak op rijkspensioen is toegekend.
Dientengevolge zijn sinds 1 Januari van dit jaar de leeraren
en leeraressen van de gemeentelijke hoogere burgerscholen en
kweekscholen, en de onderwijzers bij het lager onderwijs,
zoo voor zichzelven als voor hunne na te laten betrekkingen,
in de rijkspensioenregeling opgenomen. Terwijl evenwel het
onderwijzend personeel, dat op of na 1 Januari is of wordt
aangesteld, verplicht is tot deze regeling toe te treden, zijn zij,
die bij het in werking treden der nieuwe wetgeving reeds in
dienst waren, voor de keuze gesteld of zij de bepalingen der
nieuwe wetgeving al of niet op zich w-enschen te zien toegepast.
Immers art. 6 der wet van 5 Juni 4905 (Stbl. n°. 454) »tot
regeling van de pensioenen van het onderwijzend personeel
aan o. a. gemeente-hoogere burgerscholengemeentelijk mid
delbare scholen voor meisjes en gemeentelijke kweekscholen
voor onderwijzers en onderwijzeressen", bepaalt dat de voren
staande bepalingen niet van toepassing zijn op de bij het
inwerkingtreden dier wet in dienst zijnde directeuren, leeraren
en onderwijzers, die binnen drie maanden na het inwerking
treden van deze wet hun verlangen deswege schriftelijk heb
ben te kennen gegeven door toezending eener ter zake lui
dende verklaring aan het Departement van Binnenlandsche
Zaken;" terwijl eveneens art. 23 der wet van 5 Juni 1905
(Stbl. n°. 153) »tot regeling van het pensioen der weduwen
en weezen van onderwijzers" enz. bepaalt, dat de bij het in
werkingtreden van deze wet in dienst zijnde onderwijzers de
in art. 21 vermelde kortingen niet zullen behoeven te be
talen, «indien zij binnen drie maanden na het inwerking
treden van de wet aan onzen Minister met de uitvoering van
de wet tot regeling van het lager onderwijs belast, eene schrif
telijke verklaring hebben afgelegd; dat zij in het fonds niet
wenschen deelgerechtigd te worden.'
Staat dus vast, dat het onderwijzend personeel, dat op
1 Januari in dienst was, voor de keuze is geplaatst om al of
niet tot de rijkspensioenregeling toe te treden, een andere