GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
145
UfCHEK-OMEHT STUKKEN.
N°. 286. Leiden, 28 November 1905.
Ingevolge het bepaalde bij art. 2 van de verordening van
9 November 1905 »tot regeling van de arbeidsbeurs der ge
meente Leiden» worden de 3 leden-werkgevers en de 3 leden
werklieden die met het lid-Voorzitter in het bestuur zitting
hebben, alsmede hun plaatsvervangers, voor de eerste maal
op aanbeveling van ons college door den Raad gekozen.
Ter voldoening aan dit voorschrift hebben wij de eer U de
volgende aanbevelingen aan te bieden
LEDEN-WERKGEVERS.
Leden: Plaatsvervangende leden:
A. Corts. A. Ruigrok.
P. F. C. Marks. N. de Zwart.
M. H. W. A. van Rossum du A. J. den Hollander.
Chattel.
LEDEN-WERKLIEDEN.
LedenPlaatsvervangende leden
C. II. Kouw. P. J. Lut.
A. Koppier. C. Laterveer.
H. J. van Kerkhoff. B. Resink.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden,
No. 287.
Leiden, 28 November '1905.
Tegen inwilliging van het hierbij overgelegd verzoek van
E. Munting, mits onder de gewone voorwaarden, bestaat
bij ons college geen bezwaar.
Wij geven U mitsdien in overweging aan E. Munting tot
wederopzeggens toe vergunning te verleenen kosteloos gebruik
te maken van een der lokalen van de openbare lagere school
der 4e klasse n°. 1, des Zondags van half een tot twee uur
des namiddags, tot het geven van godsdienstonderwijs, onder
voorwaarde, dat de kosten van verwarming, verlichting, schoon
houden en bediening en die van herstel van aan het gebouw
of het meubilair eventueel toegebrachte schade door den ge
bruiker worden vergoed en dat alle ter zake van het ge
bruik gegeven of nog te geven voorschriften door hem zullen
worden nagekomen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Edel achtb. Heeren Burgemeester en Wethouders
der gemeente Leiden.
Ondergeteekende E. Munting, wonende Hoogewoerd 90,
alhier, geeft met verschuldigde eerbied te kennen zijn verzoek
om in een der lokalen van de openbare School in de tweede
Gortestraat, alhier, te mogen houden een Zondagschool van
half een tot twee uur 's namiddags.
Hetwelk doende enz.
Leiden 23 November 1905. E. Munting.
N°. 288.
Leiden, 28 November 1905.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe vergade
ring mede te deelen dat zij geene bedenkingen heeft tegen
de voorstellen van Burgemeester en Wethouders, opgenomen
onder de Nis 276 en 279 van de Ingekomen Stukken, tot wijzi
ging van', de begrooting, dienst 1905, ten behoeve van de
terugbetaling door Commissarissen van de Stads-Bank van
Leening van ee/i bedrag van f 758 07waardoor het kapitaal
der Bank wordt teruggebracht tot 64000.en ter voldoe
ning van de koopsom van de ten behoeve van de uitbreiding
der veemarkt aangekochte perceelen.
Zij stelt U derhalve voor tot de vaststelling van de over
gelegde bégrootingsstaten te besluiten.
Aan den Gemeenteraad.
De Commissie van Financiën,
N°. 289. Leiden, 8 December 1905.
Den 31 sten December a.s. eindigt de tijdelijke aanstelling
van Mej. J. A. Kits,, van Hejningen tot leerares in de Natuur-
en Scheikunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
De Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs
geeft thans in overweging de tijdelijke aanstelling te conti-
nueeren tot het einde van den cursus 1905/06, aangezien het
haar regelmatiger voorkomt, dat tijdelijke aanstellingen loo-
pen van cursus tot cursus. Bij den Inspecteur van het Mid
delbaar Onderwijs bestaat daartegen geen bezwaar.
En aangezien het ook ons wenschelijker voorkomt, dat
tijdelijke aanstellingen eindigen met het einde van den cursus,
geven wij U in overweging Mej. J. A. Kits van Heyningen
andermaal te benoemen tot tijdelijk leerares in de Natuur-
en Scheikunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes,
met ingang van 1 Januari 1906 tot aan het einde van den
loopenden cursus.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 290.
Leiden, 8 December 1905.
Nevensgaand schrijven van curatoren van het gymnasium
geeft ons aanleiding tot een enkele opmerking.
Wij deelen volkomen het gevoelen van curatoren dat de
overgangsexamens aan het gymnasium als een bloote forma
liteit moeten worden beschouwd en dan ook beter worden
afgeschaft. Maar juist omdat, zooals curatoren zeggen, de
vraag of een leerling tot een hoogere klasse zal bevorderd
wordenniet wordt beslist naar de overgangsexamensmaar
zooals van zelf spreekt, naar de gegevens en indruk, die
de leeraren gedurende den cursus van de leerlingen ont
vangen, zou het ons regelmatiger voorkomen, indien die
beslissing dan ook aan de vergadering van rector en leeraren
werd in handen gegeven.
Immers curatoren die slechts op ongeregelde tijden en
dan nog op een afstand met de leerlingen in aanraking
komen, zullen, wanneer het onder hun toezicht afgenomen
overgangsexamen is afgeschaft, wel altijd met het voorstel
van rector en leeraren moeten meegaan. Dan echter wordt
ook hunne beslissing een bloote formaliteit en als zoodanig over
bodig. Of wel men neemt aan, dat curatoren een enkele
maal, gebruik makende van de hun gegeven bevoegdheid,
van het voorstel van rector en leeraren zouden afwijken,
dan schijnt het ons niet geheel boven bedenking, dat de
gegevens en de indruk die de leeraren gedurende den cur
sus van de leerlingen hebben ontvangenzouden moeten
wijken voor het op uitteraard minder goede gronden steunende
gevoelen van curatoren.
Wij meenden deze opmerking niet te mogen weerhouden,
maar laten overigens aan Uw Vergadering gaarne de beslissing,
of dientengevolge wijziging van het voorgestelde artikel
wenschelijk is.
Nog wenschen wij er uwe aandacht op te vestigen, dat
indien tot de afschaffing van de overgangsexamens op het gym
nasium besloten wordt, niet alleen art. 7 der verordening
van 5 Juni 4879 (Gem.BI. n°. 3) door een nieuw artikel zal
moeten worden vervangen, maar ook in art. 8 de woorden
»of overgangs-" zullen moeten worden geschrapt, terwijl ein
delijk ook art. 11, waarin gehandeld wordt over de toekenning
van eereblijken na het overgangsexamen, (en dat nimmer
werd afgeschaft, hoewel op de begrooting geen gelden meer
voor de prijsuitdeeling worden beschikbaar gesteld), dan niet
ongewijzigd zal kunnen blijven.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, den 10en November 1905.
Nu de Hooger Onderwijswetzooals die gewijzigd is bij de wet
van 22 Mei 1905 S 141, niet langer verplicht stelt het houden
van het overgangsexamen op de Gymnasia tot toelating naar een
hoogere klasse, achten Curatoren het wenschelijkdat ook aan
het Gymnasium te Leiden deze worden afgeschaft.
De overgangsexamensdie slechts mondeling worden afge
nomen zijn toch naar hunne meening een formaliteitwelke
opvatting door rector en leeraren gedeeld wordt.
Of een leerling tot een hoogere klasse zal bevorderd wor
den, wordt niet beslist naar de overgangsexamens, maar,
zooals vanzelf spreektnaar de gegevens en indrukdie de
leeraren gedurende den cursus van de leerlingen ontvangen.
Art. 7 der verordening van den 5den Juni 1879 betreffende
de inrichting en het Bestuur van het Gymnasium der Ge
meente Leiden, zal dan moeten gewijzigd worden.
Curatoren hebben daarom de eer aan Uwen Raad in over
weging te geven bovengenoemde verordening aldus te wijzi
gen, dat art. 7 luidt:
vArtikel 7. Rector en leeraren doen jaarlijks aan Cura-
»toren een voorstel omtrent de bevordering van leerlingen
»tot hoogere klassen, ten minste acht dagen voor den aan-
»vang der groote vacantie.
«Curatoren beslissen hieromtrent."
Namens Curatoren vjh. Gymnasium
Fockema Andre/e, Voorz.
P. E. Briët, Secr.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.