DONDERDAG 9 NOVEMBER '1905. 169 beurs zoude geholpen kunnen worden. Ik zal het nu niet voorstellen, maar wel zou ik Burg. en Weth. deze gedachten in overweging geven. Wanneer er nu een arbeidsbeurs moet zijn, dan zou mij het meest toelachen een beurs, gelijk de Christelijke Bestuur- dersbond ook al op touw heeft gezet, uitgaande dus van de arbeiders en patroons „zelf. Wanneer men het zakelijke rap port leest van het Bureau voor Sociale Adviezen, dan komt daarin treffend uit, dat de belanghebbenden eigenlijk alles te zeggen moeten hebben. Nu spijt het mij zeer, dat die Bond indertijd geen voeling heeft gehouden ook met andere Vereenigingen in de gemeente, want ik heb hen weieens gadegeslagen en het bestuur weieens opgezocht, en ik moet zeggen, dat zij uitstekend hun best deden om de beurs te doen slagen. En toch is dat bestuur in zijn pogen niet bij zonder geslaagd; in zes maanden zijn maar 47 personen kunnen geplaatst worden, en de vraag is, of deze ook nog niet zouden zijn geplaatst, indien er geen beurs was geweest dat bewijs is natuurlijk niet te leveren. Het wil mij evenwel voorkomen, dat wanneer alle werklieden- en patroonsver- eenigingen in de stad te zamen gekomen waren, om een arbeidsbeurs te vormen, en daarna bij de gemeente kwamen aankloppen om subsidie, dat dat het best zou geweest zijn. Maar toch zou ik, gelijk ik daarstraks heb gezegd, ook daar van geen groote verwachting hebben gekoesterd. Doch waar Burg. en Weth. de proef willen nemen, wil ik daarmede meegaan, indien althans de beurs niet al te bureaucratisch worde ingericht, maar bestuurd wordt en blijft door belang hebbenden, dat zijn de patroons- en werkliedenorganisaties. Hetgeen straks zal blijken. De heer Vergouwen. Nog een enkel woord, M. d. V. In het algemeen had ik liever geziendat toen het verzoek van den Christelijken Bestuurdersbond inkwam, de Raad er toe had kunnen overgaan om het gevraagde subsidie te verleenen. Waar dat echter door verschillende omstandig heden niet het geval kon zijn, o. a. omdat in de kringen der arbeiders geen eenstemmigheid bestond, zal ik, nu het voorstel van Burg. en Weth. is ingediend, daar ook in het algemeen genomen voor stemmen. Evenwel wensch ik er den nadruk op te leggen, dat ook ik den voorgestelden maat regel alleen beschouw als een proef. De Voorzitter. Dan wensch ik nu naar aanleiding van wat de drie vorige sprekers bij de algemeene beschouwingen in het midden hebben gebracht, een enkel woord te zeggen. In de eerste plaats onzen dank aan den heer Aalberse voor den lof, dien hij aan ons initiatief heeft toegezwaaid; wij stellen het zeer op prijs, dat door hem ons voorstel wordt aanvaard. Evenals de heer Vergouwen, beschouwen ook wij deze zaakwaar wij in beginsel wel voor zijnals een proef en wenschen, dat ook de Raad dit als een proefmaatregel beschouwe, hoofdzakelijk zooals thans door ons in détails het voorstel is gedaan. In beginsel kan men er zich dus mede vereenigen, dat het is een gemeentelijke arbeidsbeurs, dat de gemeente dus de beurs bestuurt, maar tegen die zaak is de heer Sijtsma opgekomen, die dus op dien grond, dat hier het beginsel voorzit, dat de arbeidsbeurs zij een gemeentelijkezich in principe daartegenover heeft gesteld daargelaten nog, dat hij ook tegen de regeling, gelijk wij die voorstellen, bezwaren heeft. Ik wil daartegenover opmer ken, dat, welke verschillende zienswijzen er over dit onder werp ook bestaan, toch vrij algemeen de meening deze is, dat de zaak het best kan uitgaan van de gemeente. Indien de heer Sijtsma het rapport van het Bureau voor Sociale Adviezen heeft gelezendat toch in deze zeker wel als zeer deskundig kan worden beschouwd, dan zal hij zien, dat dat Bureau ook de voorkeur geeft aan eene gemeentelijke regeling. En waarom geeft men daaraan de voorkeur? Omdat de particuliere arbeidsbeurs nooit het algemeen vertrouwen zal vinden, dat zulk een beurs vindt, die door de Overheid wordt bestuurd. Volgens verschillende brochures daarover verschenen en zelfs door het Secretariaat van de arbeiders verzekering in Zwitserland in de brochure van Inviea, door den heer Aalberse aangekondigd en ingeleid, is ook in het Buitenland algemeen het gevoelen, dat de zaak niet beter kan worden tot stand gebracht, dan van gemeentewege, juist omdat eene particuliere inrichting nooit de zóó noodige algemeene sympathie en het algemeen vertrouwen vindt, dat voor zulk eene instelling noodzakelijk is. Ik wil daarmede geenszins te kort doen aan de verdiensten van hen, die in deze Gemeente eene particuliere arbeidsbeurs hebben gesticht, want aan die beurs kleven niet de gebreken, die zich in het Buitenland zoo dikwerf voordoen. Toch is het hier de algemeene opinie, dat, zoowel van de zijde van de werk gevers als van de zijde der werknemers, het vertrouwen grooter zou zijnwanneer van gemeentewege een arbeids beurs bestond, dan nu het geval is. De heer Sijtsma stelt zich veel voor van het particulier initiatief, maar na de verschillende adressen pro en contra, die bij den Raad zijn ingekomen, te hebben gelezen, hecht ik in deze daaraan niet zoo veel. Men is het daar niet eens. De eene arbeidersvereeniging acht een arbeidsbeurs geheel over bodig, eene andere vereeniging vraagt om de particuliere arbeidsbeurs niet te subsidieeren; een derde vraagt om een arbeidsbeurs te stichten van gemeentewege. Ook zelfs bij par ticuliere vereenigingen dus meent men, dat van gemeente wege het doel het best bereikt kan worden. Waarom nu deze regeling bij wijze van proef voorgesteld? Om de resultaten, die elders zijn verkregen, resultaten, die niet bijzonder bemoedigend zijn te noemen, aan den hierbe- staanden toestand te kunnen toetsen. Men heeft in de stukken Leiden met Arnhem vergeleken. Het komt mij voor, dat men onze Gemeente in dit opzicht beter had kunnen vergelijken met Tilburg, evenzeer een fabrieksstad als Leiden. En welke resultaten heeft men daar verkregen met de arbeids beurs? Per dag werden ingeschreven 3 aanvragen van werk nemers en 2 van werkgevers. Dat is zeker niet veel, en toch meent men daar, dat de arbeidsbeurs werkelijk eenig resul taat heeft gehad. De groot-industrie maakt er geen gebruik van, wordt ge zegd. Maar omdat wij in Leiden hebben eene vooruitgaande klein-industrie, geloof ik, dat die klein-industrie er bij gebaat kan worden, mits wij onze verwachtingen niette hoog stellen. Ik wil daarom gaarne het beginsel aanvaarden, dat er in Leiden noodig kan zijn een arbeidsbeurs. En wanneer de er varing leert, dat zulk een beurs reden van bestaan heeft, dan kunnen wij als definitief eene regeling voorstellen, die wij nu alleen als proef aanvaarden. De heer Aalberse. M. d. V. Gaarne wil ik mij aansluiten bij uwe beantwoording van den heer Sijtsma. De heer Sijtsma heeft gezegd, dat hij van deze zaak voor Leiden geen groote verwachtingen had. Dat ligt er aan, op welk standpunt men zich plaatst. De heer Sijtsma zal het met mij eens zijn, dat alle nieuwe zaken zich eerst moeten inleven, inwerken, en eerst dan kan men behoorlijk beoordeelen. of zij aan de gestelde verwachtingen voldoen. En nu juich ik het juist in Burg. en Weth. toe, dat niettegenstaande de ervaring, die tot nogtoe in ons land is opgedaan, geen aanleiding geeft tot buitensporig groote verwachtingen, zij toch van meening zijn, dat wat reeds op dit gebied verricht is, voldoende aanleiding heeft gegeven, om niet a priori te zeggen, dat deze zaak hier mislukken zal. Dan is ook nog door den heer Sijtsma gezegd, dat wanneer er nu nog sprake was van werkverschaffing mogelijk bedoelt hij meer: van verzekering tegen werkloosheid dan zou het iets anders worden. Maar ik zou willen vragen, hoe wij ooit zullen komen tot een behoorlijke regeling van de verzekering tegen werkloosheid, wanneer niet op vrij groote schaal, althans in de voornaamste steden van ons land, begonnen wordt met het oprichten van gemeentelijke arbeidsbeurzen, leder, die van het vraagstuk van de verzekering tegen werk loosheid op de hoogte is, zal toegeven, dat men daaraan eenvoudig niet kan beginnen, voordat men eerst is begonnen met de arbeidsbeurzen, waardoor een begin is verkregen van een arbeidsstatistiek, en speciaal van een werkloosheid-statistiek. Wanneer hij dus meent, wat warmer gestemd te kunnen zijn voor een arbeidsbeurs, waaraan ook is verbonden verzekering tegen werkloosheid of werkverschaffing, dan geloof ik te kunnen opmerken, dat er dat embryonair in zit. Maar die drie dingen ontwikkelen zich niet tegelijk, omdat men geen maatregelen kan nemen tegen werkloosheid, wanneer men niet eerst heeft behoorlijke statistieke gegevens. Dat is juist een van de voor naamste doeleinden, dat kan worden bereikt met de gemeente lijke arbeidsbeurs. En wanneer de heer Sytsma zijn bezwaar doet hooren, wat betreft het niet opnemen van dienstboden, dan zou ik toch willen vragen, waar in de verordening staat, dat dat a priori is uitgesloten Er wordt wel alleen gesproken in het mannelijk, van werknemers, maar iedereen weet, dat in wette lijke bepalingen steeds de mannelijke term wordt genomen, maar dat daarmede de vrouwen niet zijn uitgesloten, tenzij dat uitdrukkelijk wordt bepaald. Ik zou dus willen zeggen, dat eenvoudig aan de historische ontwikkeling van de zaak moet worden overgelaten, in hoeverre de commissie, die het bestuur over de arbeidsbeurs zal hebben, de instelling in die richting zal willen uitbreiden. Vermoedelijk zal blij ken, dat men verstandig zal doen daarvoor eene aparte af- deeling te maken, zooals ook in Amsterdam is gebeurd; daar bestaat een aparte arbeidsbeurs voor vrouwelijk per soneel, die uitstekend werkt en tot groot genoegen van de dames, die nu heel wat minder geld aan advertenties hebben uit te geven, en eenvoudig aan de beurs komen vragen, welke dienstboden disponibel zijn. Hiermede geloof ik, dat de voornaamste bezwaren zijn weerlegd. Alleen wensch ik nog op te merken, dat men bij de beschouwingen over een gemeentelijke arbeidsbeurs en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 7