168
DONDERDAG 9 NOVEMBER 1905.
daardoor aan een paar leden absoluut onmogelijk maakt, om
aan onze werkzaamheden deel te nemendan zal het gevolg
daarvan zijn, dat die leden moeten bedanken.
Hoe gaarne ik overigens voor het voorstel zou stemmen
thans gevoel ik daartoe geen vrijheid meer.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik kan mij volkomen aansluiten
bij hetgeen door den heer Juta is gezegd. Ik zou echter nog
op een punt de aandacht willen vestigen. U hebt, M. d. V.,
daarstraks te kennen gegeven, dat de aannemer van het
stenographiseh verslag, wanneer wij den dag niet verplaatsen,
niet meer verantwoordelijk is voor de verplichting, die hij op
zich heeft genomen, om een goed stenographiseh verslag te
leveren. Dit nu ben ik niet met U eens. Wanneer de Donderdag
blijft gehandhaafd, dan blijft ook op den aannemer wel degelijk
de verplichting rusten, krachtens de overeenkomst die met
hem gesloten is, om het verslag zoo goed mogelijk te doen
zijn. Ik heb er gaarne toe willen medewerken, om aan het
bezwaar van den aannemer tegemoet te komen, nu dit echter
niet gaat, moet hij evenwel aan zijne verplichtingen blijven
voldoen.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer Korevaar mij niet j
goed heeft verstaan. Ik heb niet bedoeld, dat de contractant
niet meer verplicht zou zijn een tweeden stenograaf te leveren,
ik heb alleen gezegd, dat wanneer de leden in het vervolg
mochten klagen over onvolledigheid en onduidelijkheid van
het stenographiseh verslag, zij in hunne klachten dan niet meer
ontvankelijk waren, in zooverre zij vooruit hebben geweten,
wat de gevolgen zouden kunnen zijn van niet aanneming van
ons voorstel. De aannemer toch kan geen «ervaren" stenografen
leveren, wanneer zij niet beschikbaar zijn. En dit bezwaar
zal zich nog meer doen gevoelen, wanneer in Januari de heer
van den Berg voor vast bij de Tweede Kamer zal zijn aangesteld.
Dan zal men het in tijden, dat de Tweede Kamer vergadert,
moeten doen met twee minder goed geoefende, onvolledig
ontwikkelde stenografen. En de heeren moeten dus wel weten
dat verwerping van ons voorstel gevolgen kan hebben wat
betreft de levering van een goed verslag van het verhandelde
in den Raad.
De heer Fockema Andreas. Ik moet mij aansluiten bij den
heer Korevaar, daar ik het uiterst bedenkelijk vind, ons aldus
uit te laten over de verplichtingen van iemand, die met ons
gecontracteerd heeft. Iemand, die zich heeft verbonden om ons
te leveren een behoorlijk stenographiseh verslag, terwijl de
vergaderingen werden gehouden op Donderdag, kan van die
verplichting niet worden ontslagen, omdat wij niet wenschen
aan te nemen een voorstel van Burg. en Weth., om de vergadering
te verzetten. En wanneer hij het verslag niet leverde en de
zaak kwam in rechte, hetgeen wel niet zal geschieden, hij
zal niet onredelijk zijn en wij zullen het ook niet zijndan
betwijfel ik zeer, of het als onmogelijk voor hem zou worden
beschouwd te leveren een behoorlijk stenographiseh verslag van
de vergaderingen hier van den Raad op Donderdag of hier
overmacht zou worden aangenomen. In elk geval, als ook mede
vertegenwoordigende de gemeente Leiden, wil ik zeggen, dat het
niet juist is, dat onze mede-contractant voortaan zou kunnen
levéren een slecht stenographiseh verslag en niet meer zou zijn
gebonden aan het contract aangegaan toen de Raad op Donder
dag vergaderde.
De Voorzitter. U klaagt niet over de hoedanigheid, die
het verslag af en toe heeft gehadmaar wij welen wanneer
U voortgaat dat standpunt in te nemen, dan kunnen wij
daarentegen ons niet vereenigen met de praestatie, die door
den contractant is gedaanmaar U wel. Dus met die uiting van
mij kunt U inderdaad geen gevaar loopenwant U zijt tevreden.
Naar aanleiding echter van de bezwaren, die hier zijn te
berde gebracht, heb ik de eer namens Burg. en Weth. deze
voordracht in te trekken.
XII. Voorstel:
a. tot oprichting van eene gemeentelijke arbeidsbeurs;
b. tot vaststelling van de verordening tot regeling van de
arbeidsbeurs der gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. No. 176, 185 en 208).
De Voorzitter. Deze voordracht bestaat eigenlijk uit vijf
punten. In het eerste wordt in beginsel uitgedrukt, dat tot
oprichting van een gemeentelijke arbeidsbeurs bijwijze van
proef zal worden overgegaanin het tweede punt staatwaar
die beurs zal worden gevestigd, in het derde, wie met de
dagelijksche leiding daarvan zal worden belast en tegen welke
belooning; het vierde behelst eene regeling van de uitgave
op de begrooting, die kan vervallen, terwijl het vijfde punt
dan eindelijk omvat de vaststelling van de Verordening.
Nu de algemeene beschouwingen over deze voordracht wor
den geopendstel ik voor, dat op deze wijze te doendat al
gemeene beschouwingen worden gevoerd in de eerste plaats
over de vraag, of er van gemeentewege een arbeidsbeurs
zal zijn, in de tweede plaats of de Raad er zich mede kan
vereenigendat dit voorloopig zal geschieden bijwijze van
proef, en in de derde plaats of de voorgestelde wijze van
inrichting in het algemeen door den Raad juist wordt ge
oordeeld. Ik geloof, wanneer die drie punten in de algemeene
beschouwingen worden omvat, dat dan herhaling van dis
cussie zal worden voorkomenen wij tot eene beslissing
zullen kunnen komen, die tot geen onzuivere stemming aan
leiding zal geven Indien de Raad zich met deze regeling
kan vereenigendan zal ik nu het woord geven aan hen
die algemeene beschouwingen wenschen te voeren.
Ik herinner er aan, dat nu tevens aan de orde zijn:
1. het adres van den Christelijk-Nationalen Werkmans
bond om geen subsidie te verleenen aan de bestaande arbeids
beurs, daar de bond meent, dat een gemeentelijke arbeidsbeurs
beter is;
2. het adres van de Smeden- en Koperslagers-Vereeniging
»Nut door Vriendschap", waarin aan dat adres adhaesie
wordt betuigd;
3. een adres van den Christelijken Bestuurders-Bond, waar
in deze zich verklaart tegen het niet-verleenen van subsidie
aan de bestaande arbeidsbeurs;
4. een adres van den algemeenen Nederlandschen Werk-
liedenbonddie in het algemeen tegen de oprichting van
een arbeidsbeurs in Leiden is;
5. een adres van den Leidschen Bestuurdersbond verzoe
kende in de Verordening eenige wijzigingen aan te brengen
waartoe Burg. en Weth. echter geen termen kunnen vinden.
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Aalberse. M. d. V. Wanneer ik bij deze alge
meene beschouwingen het woord vraag, dan doe ik dit niet
om terug te komen op het debat, dat reeds den 27sten
October van het vorige jaar hier is gevoerd. Toen heb ik
in den breede betoogd, dat naar mijn inzien de oprichting
van eene gemeentelijke arbeidsbeurs was nuttig en noodza
kelijk. Ik heb nu evenwel het woord gevraagd, om een
woord van dank en hulde te brengen aan het College van
Burg. en Weth. voor de uiterst loyale wijze, waarop zij aan
het verzoek, in die Vergadering door den Raad tot hen ge
richt, gevolg hebben gegeven. In die zitting meende ik te
moeten opmerken, dat naar het scheen bij Burg. en Weth. toen
nog geen groote geneigdheid bestondom tot het oprichten van
een gemeentelijke arbeidsbeurs het initiatief te nemen. Ik
heb er toen echter bij gezegd, er vast van overtuigd te zijn,
dat, wanneer Burg. en Weth. de zaak nog eens goed onder
zochten en veelzijdig voorbereidden, zij dan zeker zoo al niet
tot warme voorstanders van een gemeentelijke arbeidsbeurs
bekeerd, toch van het nut daarvan zouden worden overtuigd.
Nu geloof ik, dat zelden eene profetie zoo geheel en zoo
spoedig is uitgekomen. Burg. en Weth. hebben niet alleen
overwogen, of de oprichting van een zoodanige beurs ge-
wenscht was, zij hebben meer gedaan. Zij hebben op die
vraag een bevestigend antwoord gegeven en zij zijn gekomen
met eer» positief, breed toegelicht, voorstel. Juist na hetgeen
was voorafgegaan, gevoel ik mij daarom gedrongen, nu wij
de zaak thans in den Raad gaan behandelen, voor de zeer
loyale wijze, waarop Burg. en Weth. aan het verzoek van
den Raad hebben voldaan, mijn dank en hulde uit te spreken.
De heer Sytsma. Ofschoon ik niet onverschillig ben voor
de belangen van den arbeid en van de arbeiders, laat dit
voorstel mij toch vrij koud. De rede van den heer Aalberse
op 27 October van het vorige jaar, heeft op mij toen ook
geen bijzonder diepen indruk gemaakt. De heer Aalberse stelt
het voor, alsof die rede wel invloed heeft gehad op Burg. en
Weth. Wanneer ik echter de voordracht lees, dan komt het
mij voor, dat dit niet zoo bijzonder is geweest, want ook Burg.
en Weth. hebben geen hooge verwachting van de zaak. De
voorbeelden door den lieer Aalberse aangehaald, waren dan
ook meerendeels ontleend aan het Buitenland; ik geloof dat
hij ook Tilburg heeft genoemd. Wij hebben hier echter te
doen met andere, in elk geval met Leidsche toestanden en
ik geloof stellig, dat een arbeidsbeurs in Leiden niet zulk een
hooge vlucht zal nemen. Kon een arbeidsbeurs arbeid scheppen
en werkeloosheid voorkomen, dan was het anders. Maar zij
kan alleen dienen om werkgevers en werknemers bij elkander
te brengen. En waar hier de stad nu niet zoo uitgebreid is,
dat deze personen elkander wederkeerig niet zouden weten
te vinden, geloof ik, dat wij ons van de werking van een
arbeidsbeurs niet veel moeten voorstellen. De ervaring in
andere plaatsen van ons land opgedaan, heeft dit ook geleerd.
Nu is het misschien een beginselquaestie, maar ik zou zeggen,
dat de beurs meer reden van bestaan kan hebben, wanneer
daarvan gebruik kan maken eene zekere categorie vrouwelijke
personennl. de dienstboden. Wanneer ik toch zie, dat de
dienstboden niet altijd gemakkelijk een dienst vinden en de
mevrouwen niet altijd eene dienstbode, zoodat zij dikwerf
hun toevlucht nemen tot verhuurkantoren, dan geloof ik, dat
voor alles deze categorie van personen door eene dergelijke