DONDERDAG 9 NOVEMBER 1905.
165
in strijd met eene Verordening handelende, daardoor een of
ander voordeel voor zijne Maatschappij kan bereiken, zal aan
zijn ondergeschikte den last kunnen geven eene overtreding
te plegen. De ondergeschikte wordt dan geplaatst voor de
keuze om zijn ontslag te nemen of de Verordening te overtreden.
Om die moeielijkheid te voorkomen is in onze spoorwegwet
geving de bepaling opgenomen, nu hier voorgesteld, die nergens
tegenspraak heeft gevonden. Ik meen, dat het beginsel, waarvan
de bepaling uitgaat, de billijkheid voor zich heeft en ik moet
dus op de aanneming daarvan blijven aandringen.
De heer van i>er Lip. M. d. V. Ik ben door uw argumenten
nog niet overtuigd en ik zal dus stemmen tegen deze bepaling.
De heer Aalberse. M. d. V. Nu het tot stemming zal komen,
wensch ik even te motiveeren, waarom ik in deze met den
heer van der Lip meega. Ik gevoel wel, dat er iets voor de
bepaling te zeggen valt, maar ik zie geen reden, waarom nu
juist in deze materie eene uitzondering zal worden gemaakt.
In onze geheele politie-verordening is eene dergelijke bepaling
riiet te vinden. In het Wetboek van Strafrecht worden even
zeer een aantal feiten genoemd, die door personen kunnen
worden gepleegd, die in dienstbetrekking bij anderen zijn,
en daarvoor zou dan precies hetzelfde kunnen gelden, als wat
U opmerkt, namelijk dat de overtreding wordt gepleegd op
last van den meester. Voor dengeen, die een dergelijk feit
berecht, zal dat dan een reden zijn om het minimum van
straf op te leggen, maar dat de overtreder als zoodanig niet
strafbaar zou zijn, dat acht ik niet consequent. En in elk
geval vind ik het niet goed, incidenteel bij ééne verordening
af te wijken van wat tot hiertoe in alle andere verordeningen
heeft gegolden. Dan moeten wij beginnen met die wijziging
ook in alle andere verordeningen als een vaste bepaling op
te nemen.
De Voorzitter. Mag ik toch even opmerken, dat deze be
paling volkomen ligt in de lijn van art. 43 van het Wetboek
van Strafrecht, dat zegt, dat niet strafbaar is hij, die een
overtreding begaat, waartoe ambtelijk bevel gegeven is door een
bevoegd gezag. En waarom is eene dergelijke bepaling op deze
wijze in de Spoorwegwet belichaamd? Juist omdat dit geval
niet valt onder art. 43 van het Wetboek van Strafrecht en
nergens elders eene dergelijke verhouding, aan ambtelijke
betrekking zoozeer nabijkomende, zich voordoet, als juist bij
de spoorwegen, en bij de locaalspoorwegen. Dit is een punt,
dat nergens elders dan bij de spoorwegwetten is geregeld,
en zeker is dit dus een zaak, die in aanmerking komt om bij
eene politie-verordening, tot openbare vervoermiddelen betrek
kelijk, te regelen, waarom de uitzondering op strafbaarheid,
die zich hierbij voordoet, geheel ligt in de lijn van het be
paalde in het Wetboek van Strafrecht en in de spoorweg
wetgeving, waar deze bepaling letterlijk zoo luidt.
De heer van der Lip. M. d. V. Uw beroep op art. 43 van
het Wetboek van Strafrecht gaat m. i. niet op. Nog daarge
laten, dat het geen ambtelijk bevel is, het is in ieder geval,
zou ik zeggen, geen bevoegd gegeven bevel, wanneer de
Directeur aan de beambten last geeft, om te handelen in
strijd met een voorschrift, door den Raad of Burg. en Weth.
vastgesteld.
De Voorzitter. U voert eene redeneering, die weieens in
de pleitzaal wordt gehouden, maar die hier niet opgaat. Een
bevoegd persoon, dus iemand, die «bevoegd is een bevel te
geven", kan daarom ook wel een bevel geven, waartoe hij is
onbevoegd, maar dat is de kwestie niet; met «bevoegd" is
bedoeld, dat de bevelende persoon is geplaatst boven dengeen
die het bevel moet uitvoeren, maar natuurlijk kan die wel
een bevel geven, in strijd met de eene of andere wet of ver
ordening. Dat is het, wat hier is bedoeld.
De heer van der Elst. Het komt mij, achteraf gezien, ook
voor, M. d. V., dat die geheele bepaling eigenlijk hier niet
behoeft te worden gemaakt, omdat, wanneer blijkt, dat de
Directie een dergelijken last heeft gegeven, men in het alge
meen wel kan aannemen, dat zij daarbij misbruik heeft ge
maakt van haar gezag als werkgeefster; en wanneer dat uit
het onderzoek blykt, dan kan de directeur of het bestuur
van de onderneming aansprakelijk worden gesteld. Ik geloof
dus, dat het beter is, dit niet in de verordening te zetten,
ook, omdat, gelijk de heer Aalberse heeft aangevoerd, tal van
overtredingen worden begaan, doordat per slot van rekening
de persoon, die het feit pleegt, daartoe is aangezet door iemand,
die boven hem staat of van wien hij door dienstbetrekking
afhankelijk is. Ik geloof dus, dat het veiliger is, deze bepaling
te schrappen.
De heer Van der Vlugt. M. d. V. Ik zou nog even willen
opkomenzij het ook op andere gronden, dan door den heer
van der Lip zijn gebruikt, tegen uw beroep op art. 43 van
het Strafwetboek. Daar wordt gesproken van een ambtelijk
bevel d. w. z. een bevel gegeven door iemand, die publiek
rechtelijk als overheid boven een ander staat. Maar met eene
dergelijke verhouding hebben wij hier niet te maken. Wij
hebben hier te maken met eene zuiver privaatrechtelijke ver
houding tusschen den Directeur van eene onderneming en
een van zijne ondergeschikten. Nu kan men alleen art. 43
op dit geval toepasselijk verklaren bij eene grove vermenging
van het publieke recht en het private recht.
De Voorzitter. IJ hebt mij verkeerd verstaan, wanneer U
meent, dat ik mij heb beroepen op art. 43 van het Wetboek
van Strafrecht, ter rechtvaardiging van deze bepaling. Ik heb
gezegddat wij hier een analoog geval hebben als is geregeld
bij art. 43 en dat wij dus de bepaling, voorkomende in de
spoor wetgeving, in deze verordening ook moeten introduceeren.
Wat betreft de opmerking van den heer van der Eist, ik ge
loof, dat in een dergelijk geval, als waarvan hier sprake is,
tegen den Directeur geen straf zal worden uitgesproken. In
elk geval, het komt mij voor, dat de billijkheid medebrengt,
om deze bepaling op te nemen.
De artikelen 1, 2 en 3, behalve de laatste alinea, worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
De laatste alinea van art. 3 wordt in stemming gebracht en
aangenomen met 19 tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: van der Vlugt, Witmans, van
der Lip, Le Poole, van Gruting, P. J. Mulder, Meuleman,
Aalberse en van der Eist.
Voor stemmen de heeren: Zwiers, Fokker, Sytsma, de Boer,
Bots, de Goeje, Hasselbach, Driessen, Vergouwen, Bosch, A.
Mulder, Timp, Korevaar, Juta, de Vries, van Hamel, Fockema
Andreae, Reimeringer en van Tol.
De verordening in haar geheel wordt hierop aangenomen
zonder hoofdelijke stemming.
IX. Verzoek van de Leidsche Varkensslachtersvereeniging
om wijziging van de keuring van tuberculeus slachtvee en
verlaging van de slachtloonen en van de belasting voor het
gebruik van het koelhuis.
(Zie Ing. St. no. 259).
De heer Bots. M. d. V. In het praeadvies van Burg. en
Weth. wordt gezegd, dat inwilliging van het verzoek is «niet
noodig, omdat hier de slachtloonen niet hooger zijn dan
elders." Nu meen ik echter dat de slachtloonen in Rotterdam
een derde bedragen, van hetgeen hier wordt gevorderd. Ik zou
daaromtrent gaarne eenige inlichtingen ontvangen.
De heer Korevaar. M. d. V. Ik kan op die vraag geen beslist
antwoord geven. Ik vermoed echter, dat de vergelijking met
Rotterdam niet opgaat, omdat men in Rotterdam geen koel
huis heeft bij het slachthuis, wat hier wel het geval is. Daarmede
zijn natuurlijk de slachtloonen eenigszins in overeenstemming.
Dan is ook het slachthuis in Rotterdam nog zeer ouderwetsch
en primitief ingericht, dus onder die omstandigheden is de
vergelijking niet zuiver.
Dan is er nog een omstandigheid, namelijk dat te Rotterdam
in hoofdzaak wordt geslacht voor export, hetgeen de kurk
is, waarop daar in hoofdzaak het slachthuis drijft, en waarom
de slachtloonen daar zooveel minder kunnen zijn. Ik vermoed,
dat dat de redenen zijn, waarom er met Rotterdam zooveel
verschil bestaat. Maar in de plaatsen, die overigens in dezelfde
conditie verkeeren als Leiden, zijn de slachtloonen dezelfde
als hier.
De heer van Gruting. M.d.V. De heer Bots heeft gesproken
over het «niet noodig" van de verlaging van de slachtloonen,
maar ik zou gaarne willen spreken over het «niet mogelijk",
omdat inwilliging van het verzoek aan de gemeente jaarlijks
op 6000.zou te staan komen en het slachthuis geen ver
mindering van inkomsten dragen kan."
Wanneer ik dat had geschreven, zou ik er hebben bijge
voegd: noode, omdat wij hier staan op een principieel stand
punt. «Niet mogelijk" wordt gezegd, maar ik zou willen vragen,
of dat antwoord nu wel precies correct is. Ik vind het heel
goed, dat hier het slachtloon is in overeenstemming met dat
van abattoirs, die zoo ongeveer hetzelfde zijn als het onze;
maar waar ons slachthuis zoo is ingericht en zoo gebouwd,
dat daarvoor een rente moet worden betaalddie een verba
zend groote som is, dan is het toch de vraag, of dat. uitsluitend
door de belanghebbenden moet worden betaald, of gedeeltelijk
ook door de gemeente. Het abattoir is een hygiënische instel
ling en geen financieele onderneming.
Dat is, wat ik hieromtrent wenschte te zeggen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Overeenkomstig het praeadvies van Burg. en Weth., wordt,
zonder hoofdelijke stemming, op het verzoek afwijzend beschikt.
X. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging
van de verordening van 25 Januari 1894, regelende de in wen-