104 DONDERDAG 9 NOVEMBER 1905. dien wij den vorigen keer benoemd hebben, heeft bedankt, en nu trekt de heer Vergouwen zich weer terug. Wanneer men er zich van tevoren van vergewiste, of de aanbevolen personen zich eene eventueele benoeming zullen laten welgevallendan zou men ons noodelooze moeite besparen. De Voorzitter. Ik moet den heer van der Lip doen op merken dat wij de aanbeveling officieus ontvangen van de Commissie zelve. De Commissie heeft ondershands ons den heer Vergouwen aanbevolen, en wij meenden dus den heer Vergouwen gerust op onze aanbeveling te kunnen plaatsen. Het blijkt nu echter, dat de Commissie zelve wel personen ons noemt, van wien zij zich niet tevoren heeft vergewist, of zij eene eventueele benoeming zullen aannemen, en wij zullen daarmede in het vervolg rekening houden. Punt 1 wordt dus voor heden van de agenda afgenomen. In de plaats hiervan wordt alsnu als eerste punt aan de orde gesteld: a. Aanwijzing van een lid van den Gemeenteraad om, zoo noodig, als plaatsvervanger op te treden voor den Burgemeester, als Voorzitter van het Hoofdstembureau voor de eventueele stemming op 24 November a.s. en herstemming op 1 Decem ber a.s. ter benoeming van een lid van den Gemeenteraad in het eerste Kiesdistrict. b. Benoeming van de leden en plaatsvervangende leden in het Hoofdstembureau en van de Voorzitters, leden en plaats vervangende leden in de overige stembureau's voor de even tueele stemming op 24 November a.s. en herstemming op 1 December a.s. ter benoeming van een lid van den Gemeente raad in het eerste Kiesdistrict. De uitslag der stemming is, dat met algemeene stemmen de navolgende heeren worden benoemd Tot plaatsvervanger van den Burgemeester, als Voorzitter van het Hoofdstembureau: Mr. S. J. Fockema Andreie Slemdistrict I HoofdstembureauRaadhuis. Tot leden: Mr. Egb. de Vries en J. A. Bots. Tot plaatsvervangende leden: Mr. J. C van der Lip, J. P. Vergouwen en A. L. Reimeringer Gzn. Stemdisirict III School in de Gortestraat). Tot voorzitter: J. A. van Hamel. Tot ledenJ. Bosch en Dr. H. J. Zwiers. Tot plaatsvervangende leden: S. J. Le Poole, G. P. Timp en S. de Boer Az. Stemdisirict IV (De Burg). Tot voorzitter: J. Korevaar P.Az. Tot leden: J. P. J. Driessen en Mr. A. J. Fokker. Tot plaatsvervangende leden: A. Mulder, K. Siitsma en H. Paul. De Voorzitter. Ik dank de heeren stetnopnemers voor de genomen moeite. II. Voorstel tot aanvaarding van een gift van Mevrouw de. Weduwe P. L. C. Driessen, namens wijlen harenechtge noot, ten behoeve van het Stedelijk Museum »de Lakenhal." {Zie Ing. St. n°. 256.) Wordt zonder beraadslaging bij acclamatie aangenomen. III. Voorstel tot verhooging van eenige begrootingsposten dienst 1905, waarvan de raming te laag is gebleken. (Zie Ing. St. n°. 251.) Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. IV. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van de aan de vereeniging Volksspeeltuinen*'' toegekende subsidie. (Zie Ing. St. n° 262.) Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. V. Voorstel om de aan de Buurtcommissarissen toegekende verhooging van jaarwedde te doen ingaan op 1 October 1905. (Zie Ing. St. n°. 261). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VI. Verzoek van C. L. van Dam om vergunning tot dem ping van een gedeelte sloot langs den Hoogen Rijndijk, vóór het perceel kad. bekend Sectie M rfis 924 en 2124. (Zie Ing. St. n°. 253). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming gunstig op beschikt. VII. Verzoek van H. A. van Ingen Schenau om vergun ning tot demping van een gedeelte sloot tusschen den Hoogevoortschen weg en het villapark te Oegstgeest. (Zie Ing. St. n°. 254). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming gunstig op beschikt. VIII. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging van de artt. 81 en 86 der verordening op de Straatpolitie van den len April 1897 (Gein. blad n». 6), laatstelijk ge wijzigd bij de verordening van den 29en December 1904. (Gem. blad no. 34.) (Zie Ing. St. n°. 263). De Voorzitter. Ik kan hieraan alleen toevoegen, dat de Commissie voor de Strafverordeningen het gewenscht oordeelt uit art. 3 de woorden »door Burg. en Weth." te laten ver vallen, omdat door deze gewijzigde redactie ook de casu quo door den Raad te geven voorschriften betreffende het rijden met locomotieven van stoomtrams, bereids van een strafbepaling worden voorzien, zoodat die strafbepaling eventueel dan niet meer zal behoeven te worden vastgesteld. De heer van der Lip. M. d. V. Ik kan mij niet vereenigen met de nieuwe bepaling, die Burg. en Weth. in art. 3 laatste lid, hebben aangebracht. Daar lees ik: »De bestuurders dezer treinen zijn niet strafbaar, indien de overtreding een gevolg is van den last door of namens de directeuren gegeven." Ik kan niet inzien, waarom de bestuurder, die het straf baar feit pleegt, gedekt moet zijn alleen door den last van zijn chef. Wanneer hij weet, dat hij een voorschrift, door den Raad of Burg. en Weth. vastgesteld, overtreedt, dan is hij in de eerste plaats strafbaar. Waarom moet men hem een vrijbrief geven wanneer hij zich kan beroepen op een last, hem door of namens Directeuren gegeven? Het gevolg zal na tuurlijk zijn, dat de bestuurder, hoewel wetende dat hij een strafbaar feit pleegt, toch gerust zijn gang zal gaan, den kende: men kan mij toch niets maken, want ik ben gedekt door een last van mijn chef. Wanneer de bestuurder een voorschrift overtreedt, dan is hij de man, die in de eerste plaats straf verdient. Wil men ook de Directeuren strafbaar stellen dit punt is de vorige maal reeds besproken en ik zal er nu niet op terugkomen mij wel, maar men mag den bestuurder niet vrij uit laten gaanalleen omdat hij opvolgt een last, hem door zijn chef gegeven. De Voorzitter. Wat hier wordt voorgeschrevenis eene bepaling die in onze spoorwegwetgeving is opgenomen. Zoo wel in de wet van 1875 als in de wet van 1880 op de lokaal spoorwegen komt deze bepaling voor en wij hebben haar daaruit letterlijk overgenomen. Ik meen ook, dat deze bepaling om redenen van billijkheid aanbeveling verdient. De heer van der Vlugt heeft in de vorige zitting meen ik, er juist op gewezen, dat het geval zich kan voordoen, dat een Direc teur een last geeft in strijd met de voorschriften van Burg. en Weth. aan een ondergeschikte, die zijne maatschappij geldelijk voordeel bezorgt, en waardoor deze ondergeschikte op die wijze eene boete beloopt. Die ondergeschikte is dan niet vrij om te weigeren. Door de dienstbetrekking, die er bestaat tusschen den Directeur en den bestuurder, wordt dan eene onbillijkheid geschapen, omdat de bestuurder bij wei gering om den last op te volgen, vreezen kan uit zijne betrekking te worden ontslagen. Uit een oogpunt van bil lijkheid is er, meen ik, juist alles voor deze bepaling te zeggen. De heer van der Lip. Dat deze bepaling ook voorkomt in sommige wetten weet ik, maar dat is nog geen reden voor ons om die bepaling ook in eene gemeentelijke verordening op te nemen. Wij moeten hieromtrent zelfstandig oordeelen. Wanneer de Directeuren een last hebben gegeven, om tegen een voorschift te handelen, zullen zij gestraft worden, maar waarom de persoon, die de overtreding feitelijk pleegt, niet gestraft zal worden, is mij niet duidelijk; U vindt dit billijk, ill. d. V., maar ik vind het zeer onbillijk, dat de man, die weet dat hij een strafbaar feit pleegt, niet gestraft wordt. Dan zou men hetzelfde beginsel ook in andere verordeningen moeten neerleggen en b.v. bepalen, dat een dienstbode, die op verboden tijd kleeden klopt, niet gestraft zal worden, wanneer zij het doet op last van haar mevrouw. Wat zal de bestuurder nu doen? Hij zal, zooals ik reeds opmerkte, zeggen: lk weet dat hetgeen ik doe verboden is, maar ik kan gerust mijn gang gaan, want ik ben gedekt door een last van mijn chef, en deze last vrijwaart mij van .straf. En dat acht ik ten eenenmale verkeerd. De Voorzitter. Ik kan niet inzien, waarom de heer van der Lip zijn verzet volhoudt. Het geldt hier een dwang door de dienstbetrekking veroorzaakt. Wanneer deze bepaling niet werd opgenomen, dan zou het hoogste recht wel eens het hoogste onrecht kunnen worden. De Directeur immers wetende, dat hij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 2