174 DONDERDAG 9 NOVEMBER 1905. beurs zich niet; dat is, dunkt mij, het stelsel, dat zeer terecht niet door Burg. en Weth. wordt gevvenscht; of men moet willen, gelijk deze, dat de Arbeidsbeurs de personen met elkander in aanraking brengt. Maar dan mag ook worden verlangd, dat die inlichtingen, waarvan men vooruit weet, dat ze van groot belang zijn voor de arbeiders of de werk gevers worden gegeven. Daarom komt het mij juist voor, dat Burg. en Weth.eenmaal dat stelsel aangenomen heb bende, ook hebben opgenomen art. 7, overeenkomstig ook het advies van het Bureau voor Sociale Adviezen. De heer Aalberse. Ik wil alleen nog opmerkenM. d. V.* dat wanneer dit artikel zou worden verworpen, mijne vaste overtuiging is, dat dan na de eerste werkstaking, die zich hier in de stad voordoet, de Arbeidsbeurs onmiddellijk zou opdoeken; dat is een vaste ervaring, welke is opgedaan overal, waar men die bepaling niet heeft opgenomen. Wanneer ze niet wordt opgenomen, gaat de Arbeidsbeurs bij een staking failliet, want dan wordt ze door de arbeiders beschouwd als een middelom de patroons eenvoudig aan onderkruipers te helpen. Het is dus zeker in het belang van de Arbeidsbeurs, dus in 't belang van de arbeiders, dat de bepaling wordt gehandhaafd. De beraadslaging over art. 7 wordt gesloten. Het artikel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 8, luidende: »De nadere regeling van het beheer der arbeidsbeurs geschiedt door Burg. en Weth.gehoord het Bestuur." De heer Fockema Andrew. M. d. V. Heb ik het niet wel, dat daarop is ingediend een amendement? zoo niet, dan wil ik een amendement indienen namens de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen, namelijk om aan het artikel toe te voegen: y>Burg. en Weth. deelen de door hen vastgestelde regeling aan den Raad mede". De Commissie staat niet op de andere wijziging, die zij aanvankelijk wilde aanbrengennadat Burg. en Weth. zich daartegen hebben verklaard, maar hier zullen Burg. en Weth. zeker geen bezwaar tegen hebben. De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben geen bezwaar om die toevoeging over te nemen. De heer van der Elst. Mag ik even opmerken, mijnheer de Voorzitter, dat wij hetzelfde amendement hebben ingediend. De Voorzitter. InUw amendement staat:»Van deze regeling, zoomede van elke wijziging daarin, wordt aan den Raad kennis gegeven." Dat is hetzelfde, als wat de Huishoudelijke Commissie wenscht. Misschien zoudt U tegenover haar wel afstand van Uw amendement willen doen? De heer van der Elst. Ons voorstel gaat verder. De heer Fockema Andrew. Hier staat nog bijzoomede van elke wijziging. Dat willen wij wel overnemen. De Voorzitter. Het ligt natuurlijk in den aard der zaak, dat dat met de aanvulling ook geschieden zal. Maar die woorden zullen dus ook worden opgenomen, waarmede het amendement van de heeren Svtsma c. s. vervalt. Het aldus aangevulde art. 8 wordt daarop zonder hoofde lijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 9, luidende: «Deze verordening treedt in werking op 1 October 1905". De Voorzitter. Voorgesteld wordt alsnu de Verordening in werking te doen treden met 1 Januari 1900. Art: 9 wordt aldus gewijzigd zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De geheele Verordening, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 26 tegen 2 stemmen. Voor stemmen de heeren: Zwiers, van der Vlugt, Fokker, Sijtsma, de Boer, Bots, Witmans, de Goeje, van der Lip, van Gruting, Ilasselbach, P. J. Mulder, Driessen, Vergou wen, Bosch, A. Mulder, Timp, Korevaar, Juta, de Vries, van Hamel, Meuleman, Aalberse, Fockema Aridreae, Rei- meringer en van Tol. Tegen stemmen de heeren: Le Poole en van der Elst. Aan de orde is: Punt 2: die beurs te vestigen in een van de localiteiten van de stadstimmerwerf. Vyordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. In behandeling komt: Punt 3: Burg. en Weth. te machtigen de dagelijksche leiding van de beurs op te dragen aan den bewaarder der Stadstimmerwerf tegen een jaarlijksche ver goeding van ƒ100. De heer Fokker. M. d. V. Mag ik vragen, of het nood zakelijk is Burg. en Weth. te machtigen die dagelijksche leiding op te dragen aan den bewaarder der Stadstimmer werf. In art. 4. van de Verordening hebben Burg. en Weth; de bevoegdheid verkregen om den ambtenaar aan te wijzen, die met de dagelijksche leiding zal worden belast. Ik acht het dus onnoodig hier nogmaals Burg. en Weth. te machtigen die leiding op te dragen aan den bewaarder der Stadstimmer werf. Of vergis ik mij en moet de nadruk worden gelegd op de vergoedingaan dien persoon toe te kennen? De Voorzitter. De nadruk in dit punt 3 moet worden gelegd op de vergoeding van ƒ100. De reden, waarom wijde machtiging vragen, is om die ƒ100 vergoeding te kunnen geven. Punt 3 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Punt 4: over te gaan tot vaststelling van den staat van af- en overschrijving zal zooals ik reeds zeide moeten vervallen, omdat de begrooting nu is vast gesteld en een nieuwe staat van af- en overschrijving zal moeten worden ingediend. Derhalve is de zaak thans afgedaan. XIII. Verzoek van de afdeeling Leiden van de Nederlandsche Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde en van de Leid- sche Tuiniers- en Bloemistenvereeniging «Door Eendracht Verbonden", om toekenning van een jaarlijksche subsidie in de kosten van een op te richten cursus in tuinteekenen en tuinaanlegkunst. (Zie Ing. St. no. 257). De heer Sijtsma. Wanneer ik tegen de voordracht van Burg. en Weth. iets in het midden wensch te brengen, dan zij het mij vergund daaraan eene algemeene opmerking te doen vooraf gaan. Burg. en Weth. zeggen in hun praeadvies: «Meer en meer doet zich dan ook in den tegenwoordigen tijd het verschijnsel voor, dat vereenigingen of bijzondere personendie zich de bevordering van een meer of minder ver verwijderd algemeen belang ten doel stellen, aanstonds, ook zonder nog maar in de verste verte over de daarvoor vereischte gelden te kunnen beschikken, bij het Rijk, de pro vincie en de gemeente aankloppen, om het hun te kort komende bij te passen. Het komt ons voor, dat een dergelijk streven niet al te zeer behoort te worden aangemoedigd." Ik geloof daarentegen weldat zoo iets moet aangemoedigd wordenop die wijze worden goede zaken tot stand gebracht, die anders niet tot stand komen. Mij dunkt, dat het geheel ligt op den weg van de Gemeente, om bijzondere personen, die eene cursus, eene opleidingsschool of iets dergelijks willen oprichtente steunen. In dit bijzondere geval verdient de zaak zeker ook steun. En dan kom ik dadelijk aanmerking maken op het stand punt van Burg. en Weth waar zij zeggen, dat hier geen behoefte aan een dergelijken cursus is, dat hier geen sprake is van gemeentelijk belang. «Was Leiden een ruim ge bouwde stad met door tal van aan den openbaren weg ge legen tuinen omgeven villa's, parken en plantsoenen", zoo zeggen Burg. en Weth., dan was het wat anders. Ik vraag echter, of dit ook altijd het standpunt is geweest bij het ver- leenen van subsidie voor andere doeleinden. Hebben wij bijv. zooveel instrumentmakers noodig, dat wij daarom aan den cursus daarvoor subsidie geven. Zoo ook, wat betreft het teeken en ander onderwijs, waarvoor wij subsidie geven. Wij hebben hier eene categorie van personen, die zich wil voorbereiden voor een zeker vak, het vak van tuinman, om zich daardoor sterker te maken in den strijd om het bestaan. Wanneer zij degelijke kennis krijgen van tuinaanleg etc., zijn zij willicht in staat eene behoorlijke betrekking op eene buitenplaats te verwerven. Wanneer men een groep va i menschen met een klein subsidie daartoe in staat kan stellen, dan mogen wij dit, dunkt mij, niet nalaten. Nu is het wel eenigszins klemmend, wanneer wordt ge zegd, dat de betrokken vereenigingen zelf maar ƒ22,50 zullen bijdragen op een begrooting van 400. Ik had ook liever gezien, dat zij iets meer er toe konden betalenmaar maken wij op dit punt een vergelijking bijv. met den Roomsch Katholieken Volksbond, afdeeling Leiden, dan zinkt dit bezwaar weg. Die ontvangt voor haar teekencursus van de gemeente 750.vroeger was dat 350.— maar in 1904 is dat be drag verhoogdvan het Rijk 400.en van de Provincie 200.terwijl de vereeniging zelf bijdraagtƒ50.Op een begrooting van 1350.— is dat dus juist 1/27. Ik heb er toen nooit van gehoord, dat dat als een bezwaar werd beschouwd om subsidie te verleenen. Wat nu deze vereeni gingen willen bijdragen is 1/18 van de begrooting, dus naar verhouding meer. Maar het wil mij toch ook voorkomen dat deze vereeniging wel iets meer moet bijdragen, als zij het missen kunnen en daarom zou ik ook niet het geheele be drag beschikbaar willen stellen, zooals de vereenigingen wenschen, maar ik kan ook niet meegaan met het advies vari Burg. en Weth., waarom ik voorstel een subsidie toe te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 12