DONDERDAG 9 NOVEMBER 1905. 173 was aan eene geschikte Idealiteit? Of wel kunnen Burg. en Weth. ons de verzekering geven, dat ook indien de keus was gevallen op eene andere localiteit, deze man hun inder daad als de verkieslijkste administrateur zou zijn voorge komen? Alleen wanneer het laatste gedeelte van mijne vraag door Burg. en Weth. bevestigend wordt beantwoord, kan ik mij bij de keus van Burg. en Weth. nederleggen. De heer Sijtsma. Nog deze opmerking. In het rapport van het Bureau voor Sociale Adviezen wordt telkens gezegd: indien men een geschikt werkman kan krijgen, is die de aangewezen man om secretaris-administrateur te zijn. Nu ge loof ik, dat de heer van der Vlugt zeer juist heeft opge merkt, dat de keus van Burg. en Weth. op genoemden amb tenaar is gevallen dien ik overigens niet kenzoodat ik mij van elk oordeel omtrent hem onthoud omdat hij toevallig is verbonden aan de Stadstimmerwerf. Herhaaldelijk is er ge zegd, dat het hier is een proef. Laten wij nu die proef zoo beginnendat zij de allergrootste kans van slagen aanbiedt. Laten wij niet te haastig zijn met het benoemen van den man, die de spil moet zijn waarom alles draait. Laten wij dus niet iemand nemen, alleen omdat hij toevallig woont in de localiteit, die aan Burg. en Weth. het meest geschikt voorkwam. Als wij onder de stadswerklieden misschien iemand kunnen vinden, even geschikt als, of geschikter dan den heer Schutter, waarom zullen wij ons dan perse aan hem binden. Mij dunkt, wij mogen daarover nog wel eens nadenken. Ik stel mij niet veel voor van de zaakmaar ik zal er mij in verheugen, wanneer ik mij bedrieg, en daarom moeten wij de proef zoo gunstig mogelijk nemen. De Voorzitter. Naar aanleiding van wat door de heeren van der Vlugt en Sijtsma is opgemerkt, wil ik nog onder de aandacht brengen, dat, gelijk uit de voordracht blijkt, door Burg. en Weth. is voorop gestelddat wil de proef met de arbeidsbeurs slagen, men als dagelijkschen leider moest hebben een man met de praktijk bekend, aan wien die taak kon worden opgedragenals hoedanig is bevonden de persoon, die bewaarder is aan de stadswerf, de heer Schutter. En ziethier de gelukkige toevalligheid, die persoon is ook be waarder aan de stadswerf, welk samenvallen tot het gelukkige resultaat heeft geleid, dat de gemeente geholpen was aan een geschikten administrateur voor de arbeidsbeurs en in de tweede plaats aan een geschikt lokaal, waar de beurs kon worden gehouden. Ik geloof, dat ook de heer Sytsma door dit antwoord kon bevredigd zijn, want daaruit volgt, dat wij in de eerste plaats liet oog hebben gehad op een man uit de praktijk, dien Burg. en Weth. hebben gemeend hier te hebhen gevonden. De heer Sijtsma. De heer Schutter is geen werkman. De heer Korevaar. M. d. V. Wanneer ik den heer Sijtsma zoo hoor, dan is hij niet overtuigd, dat de bewaarder van de stadstimmerwerf de man isdien we daar voor de arbeids beurs hebben moeten. De heer Sijtsma wil uitsluitend heb ben een werkman, maar ik geloof, dat men moeilijk een werkman zal kunnen vindendie voldoet aan de eischen die men aan een dergelijk persoon moet stellen, daar hij behoor lijk moet kunnen omgaan ook met fabrikanten en patroons, en tevens administratie kunnen voeren. In den bewaarder van de stadswerf vinden wij iemand, die reeds jarenlang ge woon is aan den omgang met werklieden, terwijl hij in zijne vroegere carrière is gewoon geweest, om ook met andere menschen om te gaan. Hij is geweest sergeant bij het leger, en wij weten, dat zoo iemand aanspraak mag maken op eenige ontwikkeling; toen is hij geweest controleur bij de politie, en sedert zes jaren is hij aan de werf geplaatstwaar hij altijd in aanraking is met werklieden. Ik geloof op die gronden, dat hij de man is, dien wij moeten hebben, en dat heeft in hoofdzaak Burg. en Weth. geleid tot de keuze van dien persoon. De heer Witmans. M. d. V. Ik wensch ook nog even iets in het midden te brengen, juist naar aanleiding van de kwestie, of de bewaarder van de werf hier zou zijn de aan gewezen man. Ik meen ook, dat uit het rapport van het Bureau voor Sociale Adviezen de conclusie is te trekken, dat het wenschelijk ware, dat wij voor die functie hadden een werkman of een gewezen werkman. Ik heb den be waarder van de werf ook gekend als controleur van politie, hij is een heel goed administrateur daar zal ik allemaal niets van zeggenen hij kan ook met werkmenschen om gaan, maar daarmede is niet gezegd, dat hij zal kunnen be- oordeelenof een werkman, die zich aanmeldt, geschikt is voor zijn vak en zich kan opwerpenwaarvoor hij zich aan meldt. Daarop komt het hier neer. De Voorzitter. Laat ik in de eerste plaats opmerken, dat wij ons allerminst hebben verbonden in alles den raad te volgen, door het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen ge geven. Wanneer er in het advies van dat Bureau te lezen staat, dat het zeer wenschelijk is een gewezen werkman met de leiding van de Arbeidsbeurs te belasten, dan zijn wij, ofschoon wij bij dat Bureau advies inwonnen, daarom nog niet gebonden dat advies op te volgen, wanneer wij meenen, dat wij, zooals in dit geval, een persoon hebben, die aan de eischen het meest nabijkomt. En als beginsel aan nemende, dat wij een gemeente-ambtenaar met de leiding moeten belasten, is het dus volkomen consequent, wanneer wij een zoodanig persoon nemen, want onder de werklieden der Gemeente mogen er zijn, die wellicht geschikt zijn voor deze betrekking, of zij de daarvoor noodige administratieve bekwaamheid bezitten, meen ik voorloopig te mogen betwij felen, en administratieve bekwaamheid zal hij, die met de dagelijksche leiding is belast, toch moeten bezitten, wil het beheer van de Arbeidsbeurs op doeltreffende wijze gevoerd worden. En daarom meenden Burg. en Weth. geen oogen- blik te moeten aarzelen, om overeenkomstig de voordracht van de Commissie van Fabricage den heer Schutter met de dagelij ksche leiding van de Arbeidsbeurs te belasten. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Wat nu wordt voorgesteld is eigenlijk ook weder geen amendement, maar een voorstel. Evenals in het vorige geval, wil ik het echter als amendement beschouwen. Mocht het worden verworpen, dan zal ik het er voor houden, dat de Raad zich zonder hoofdelijke stemming vereenigt met art. 4, zooals het door Burg. en Weth. is voorgesteld. Het amendement van de heeren Sytsma c. s. wordt in stem ming gebracht en met 20 tegen 7 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heerenVan der Vlugt, Bots, de Goeje, van der Lip, Le Poole, Hasselbach, P. J. Mulder, Driessen, Vergouwen, Bosch, A. Mulder, Timp, Korevaar, Juta, de Vries, Meuleman, Aalberse, Fockema Andreae, Reimeringer en van Tol. Voor stemmen de heerenZwiers, Fokker, Sytsma, de Boer, Witmans, van Gruting en van der Eist. (De heer van Hamel was bij deze stemming afwezig.) Art. 4 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 5 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 6 luidende: »Ten aanzien van de wijze, waarop en de volgorde, waarin de ingekomen aanvragen worden behandeld zal den in art. 4 bedoelden ambtenaar zooveel mogelijk vrijheid worden gelaten om, onder toezicht van het Bestuur zoodanig te handelen als naar zijne overtuiging het meest in het belang is van werk gevers en werknemers. Echter zullen aanvragen van personen, die in de gemeente gevestigd zijn, in het algemeen den voorrang hebben boven aanvragen van elders gevestigden." De Voorzitter. Burg. en Weth. namen hierbij over de wijziging door de Commissie voor de Huishoudelijke Veror deningen op dit artikel in overweging gegeven. Derhalve wordt het artikel gewijzigd in den zin zooals door mij is gelezen. Het gewijzigde art. 6 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 7 luidende: Bij aanwijzing van een door werkstaking opengekomen plaats zal hiervan aan den werkman, bij aanwijzing van een door uitsluiting werkloos geworden werkman zal hiervan aan den werkgever mededeeling worden gedaan." De heer Witmans. M. d. V. Ik zou willen voorstellen om dit art. 7 geheel te doen vervallen. Ik zie niet in, dat hét noodig is, dat beide partijen op de hoogte moeten worden gesteld van werkstaking of uitsluiting. In het adres van den Leidschen Bestuurders-Bond is dit indertijd ook gevraagd ik kan niet inzien, waarom het per se noodig is, dat bij werk staking daarvan aan den werkman, bij uitsluiting aan dén werkgever mededeeling moet worden gedaan. Ik stel dus voor art. 7 te doen vervallen. De Voorzitter Wij zijn van meening, dat het artikel moet behouden blijven en dat dus aan beide partijen mede deeling moet worden gedaan van de genoemde omstandig heden, die voor beide partijen van het hoogste belang zijn. Ik zie daarom geen enkele reden om het artikel uit de Ver ordening te doen verdwijnen en Burg. en Weth. zijn dooi de redeneering van den heer Witmans zeker niet van de wenschelijkheid daarvan overtuigd. De heer Fockema Andrew. De Commissie voor de Huis houdelijke verordeningen is van dezelfde meening als Burg. en Weth. Men moet hier kiezen tusschen een van tweeën. Men moet of zeggener wordt aan de Arbeidsbeurs gehouden een lijst van werknemers en een lijst van werkgevers en beide partijen kunnen die lijsten inzien of daarvan een af schrift krijgen, maar met de plaatsing bemoeit de Arbeids-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 11