DONDERDAG 12 OCTOBER 1905. 133 lezing wordt gehouden, die tegen entrée toegankelijk is, die lezing is te brengen onder de categorie «voordrachten". Wan neer men hier eene al te scherp belijnde omschrijving wil geven van lezingen en voordrachten, dan zal men bij de toepassing daardoor ook al te zeer gebonden worden. Het komt mij ook voor, dat het niet noodig is, omdat de te hef fen belasting zoo gering is, dat van welken aard de voorstel ling, lezing of voordracht ook is, het bezoek door die belas ting niet verminderd zal worden. Wanneer bijv. een entrée van f 1.— wordt verhoogd met 5 centen, dan zal dit zeker geen beletsel zijn om eene voordracht of lezing bij te wonen. De heer van der Lip. Het spijt mij, dat U geantwoord hebt, M. d. V dat de lezingen, door mij als voorbeeld aan gehaald, onder de verordening zullen vallen. Ik had gehoopt en gedacht, dat U zoudt gezegd hebben, dat zij daarbuiten vallen. Eene wetenschappelijke of sociale lezing is toch, dunkt mij, geene openbare vermakelijkheid. En de lezingen, die hier des winters worden georganiseerd, en waarbij altijd een pre dikant optreedt, zijn toch van stichtelijken aardhet spijt mij vooral, dat U hebt gezegd, dat ook deze lezingen vallen onder het begrip «voordrachten". Wanneer b.v. Prof. Saussaye hier eene stichtelijke lezing houdt, dan kan men dit toch niet bestempelen met den naam van openbare vermakelijkheid. Consequent doorredeneerendezouden dan onder het begrip «voordrachten" ook kunnen vallen godsdienstoefeningen. Ook daar treedt een spreker op en wordt althans in sommige kerken entrée geheven. Waar ligt de grens? Moet dan, vraag ik, met den aard van de belasting volstrekt geen rekening worden gehouden? Ik meen, dat het principe van die belasting is, dat men de mensehen wil belasten, wanneer zij voor hun genoegen, voor de pret, uitgaan. Wanneer men echter ook lezingen of voordrachten, zooals door mij zijn ge noemd laat vallen onder het begrip van openbare vermakelijk heid, dan strijdt dit met den geheelen geest van de belasting. Men moge niet een alles afdoend antwoord kunnen geven op de vraag, wat onder «voordrachten" valt en wat niet, toch is het van belang om in grove trekken te weten, wat er onder valt en wat er buiten. Ik had gedacht, dat de uitdrukking «voordrachten" alleen zou moeten bedoelen komische voor drachten, maar nu ik daarin teleurgesteld ben, kan ik mij met de in art. 2 voorkomende omschrijving van openbare vermakelijkheden niet vereenigen. De Voorzitter. De heer van der Lip is tegen de geheele belasting en dus ziet hij ook dit artikel met een minder goed oog aan. Anders zou hij toch ook wel bedacht hebben, dat in andere gemeenten, waar deze belasting bestaat, de redactie vrijwel dezelfde is als hier wordt voorgesteld. Voor de toepassing van de Verordening moet aan den ambtenaar met de heffing van deze belasting belast, eenige vrijheid worden gegeven. Door nu allerlei vragen te beantwoorden, bindt men dien ambtenaar voor het vervolg te veel, en zouden aan de toepassing der Verordening te groote hinderpalen in den weg worden gelegd. Betreffende de concrete vragen, die men doet, kan ik niet veel meer in het midden brengen dan dit. Wanneer in een kerkgebouw een predikatie wordt ge houden, een godsdienstoefening, dan kan men toch in ernst niet zeggen, dat die ooit onder de Verordening zal vallen; maar wanneer daar een orgelconcert wordt gegeven tegen entrée en de organist ontvangt daarvan de opbrengst, dan is er geen enkel bezwaar, dat op de entreebiljetten een kleine belasting wordt geheven. En wat betreft de lezingen, waarop de heer van der Lip doelt, wanneer, om bij het voor beeld te blijven, een professor in de theologie eene voordracht houdt, dan zal daarbij in den regel wel geen entrée worden geheven of, indien wél, dan zal het meestal zijn voor een liefdadig doel, en dan zal de voordracht of lezing vallen onder de uitzonderingen. Ik houd het voor beter, dat men het artikel niet al te zeer onder een vergrootglas gaat beschouwen en geen vragen moet stellen, die aan de uitvoering moeilijkheden in den weg kun nen leggen. Want, indien men de belasting wil, dan komt het mij voor, dat men kan zeggen, dat die uitdrukking «voordrachten" is gekozen, opdat niet veel zal kunnen wor den gedaan om aan de Verordening te doen ontsnappen, wat er eigenlijk onder behoort. Zoodra men met een uitvoering of iets dergelijks toont voordeel te beoogen, dan geloof ik, dat er alle reden is, om dat onder de Verordening te brengen; maar wanneer dat niet wordt beoogd en men stelt een lief dadig doel als uitgangspunt, dan valt iets dergelijks vanzelf buiten de Verordening. De heer Fockema Andreae. U hebt ons trachten te bren gen, mijnheer de Voorzitter, in een vaarwater, waarin wij ons wel eens eerder hebben laten meenemen, maar waarin men nooit moet komen ten aanzien van een belastingveror dening. Wij hebben altijd te rekenen op een verstandige toepassing, zegt men, en dan maakt men een Verordening, die er redactioneel niet door kan en waaraan men kan zien, dat, wanneer zij wordt toegepast zooals het er staat, men komt op wegen, waar men niet wezen wil. Vooral bij eene belastingverordening mag men niet rekenen op verstandige toepassing in dien zind.w.z. niet toepassing. De heer van der Lip heeft volkomen terecht gevraagd: wat verstaat u onder voordrachtenen nu hebt u als voorstander van de Verorde ning deze geen goed gedaan, hoop ik, door te zeggen, dat U dat aldus verstaat, dat daaronder zijn begrepen godsdien stige-, politieke-, wetenschappelijke-, stichtelijke voordrachten. De heer van der Lip zegt terecht: wanneer men ergens komt om zich te hooren uitleggen een zeker wetenschappelijk of technisch vraagstuk, dan is dat geen openbare vermake lijkheid, ook niet al wordt daar entrée geheven. Neemt men eenmaal aan, dat de Verordening van toepassing zal zijn, omdat er entrée wordt geheven, dan dunkt mij, dat de heer van der Lip zeer terecht opmerkte, dat men daarmede op een glijbaan komt en men tenslotte ook wel kan zeggen, dat een voordracht in een kerk, waar een preek wordt ge houden en entrée wordt geheven, er ook onder valt, en dat is toch absurd. Ik geloof, dat dat pleit tegen deze formu leering, en dat daaruit blijkt, dat die niet deugt, en dat de Verordening niet kan worden aangenomen, gelijk zij daar ligt. De heer Vergouwen. Dit punt is in de Commissie van Financiën van verschillende kanten bekekener zijn ver scheidene vergaderingen aan gewijd om tot eenige klaarheid te komen. Dat die klaarheid niet geheel is verkregen, blijkt uit de vragen die zijn gedaan. Met genoegen heb ik van Burg. en Weth. vernomen, dat hun standpunt ten opzichte van de concerten van Toonkunst gewijzigd is. Aan den anderen kant had ik echter gaarne gezien, dat Burg. en Weth. het standpunt van de Commissie van Financiën hadden kunnen innemen, nl., het engere stand punt, waardoor al de vragen, die nu gedaan zijn, achterwegen hadden kunnen blijven; het standpunt nl., dat alleen belas tingplichtig zijn die openbare vermakelijkheden, die uit het beroep of het bedrijf van den ondernemer voortvloeien of daarmede samenhangen. Daardoor zouden verschillende be zwaren vervallen en zou men ook geen belasting behoeven te heffen bijv. van de 3 üctobervereeniging, eene Vereeniging die zelfs subsidie van de Gemeente geniet, noch ook van de Vereeniging tot bevordering van het vreemdelingenverkeer en meer dergelijke; dan kregen wij een veel zuiverder bepaling van het begrip «openbare vermakelijkheden"dan bestond er veel minder gelegenheid om de toepassing over te laten aan een ambtenaar. Ik heb daarom de eer als amendement voor te stellen om aan art. 1, 2<ie lid toe te voegen: «met dien verstande, dat de openbare vermakelijkheden in deze alinea genoemd uit het beroep of het bedrijf van den ondernemer voortvloeien of daarmede samenhangen." Niet alleen dat men daardoor een duidelijker definitie krijgt, maar door die beperking van het gebied der openbare ver makelijkheden zullen wij geen afzonderlijken ambtenaar noodig hebben, maar zal de heffing kunnen worden opgedragen aan een ambtenaar, die reeds in dienst der Gemeente is. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik was dit amendement wachtende, omdat de vorige Commissie van Financiën het reeds had aangekon digd. Laat ik nu echter, zonder daarmede eenige pressie te willen uitoefenen, al dadelijk voorop stellen, dat Burg. en Weth. zich in deze hebben gesteld op het standpunt, door den heer Juta ingenomen, toen hij in de vorige Vergadering aankondigde, dat, indien ingrijpende amendementen werden aangenomen, hij zich zou verklaren tegen de geheele Ver ordening. Burg. en Weth. zijn eenstemmig van meening, dat, wanneer ingrijpende amendementen worden aangenomen, waardoor het geldelijk resultaat van de Verordening tot weinig wordt gereduceerd of die groote moeilijkheden bij de toepassing zullen opleveren, wij de Verordening moeten intrekken. De opbrengst van de belasting is toch niet van dien aard, dat wij zouden kunnen medegaan met voorstellen, welke die opbrengst nog belangrijk verminderen. Ik zeg dit nu niet om invloed uit te oefenen op de stemming; iedereen zal toch zijne stem wel reeds bepaald hebben. Nu nog een enkel woord naar aanleiding van hetgeen de heer Fockema Andreae heeft gezegd. Hij heeft door voorbeel den willen aantoonen, hoe vexatoir deze Verordening zou kunnen werken. Nu ben ik allerminst door die voorbeelden overtuigd van het plaagachtige en schadelijke van de Verorde ning, want wat is het geval? Indien men eenmaal heeft een openbare gelegenheid, hetzij dan dat er muziek wordt gemaakt of iets anders wordt uitgevoerd of vertoond en men doet dat uit winstbejag, dan vraag ik toch, wat er tegen is, om wanneer iemand daar komt declameeren, ook uit winstbejag, om geld te verdienen, dan op het entreebiljet voor een der gelijke uitvoering eenige belasting te heffen Indien men tegen deze belasting is in het algemeen, dan is het. een ander ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 7