132
DONDERDAG 12 OCTOBER 1905.
De Voorzitter. Aan wat ik daar straks reeds heb gezegd,
zou ik nog wenschen toe te voegen, dat het argument, door
den heer Korevaar ontleend aan de bewoningsverordening,
m. i. is een zeer krachtig argument om te pleiten voor aan
neming van het artikel, zooals het door Burg. en Weth. is
voorgesteld. Wij hebben het immers in de hand, er voor te
waken, dat de woningen niet al te zeer bevolkt worden, dus
wanneer in een vertrek niet genoeg lucht aanwezig is voor
het daarin verblijvende aantal personendan kan pressie
worden geoefend en zelfs proces-verbaal worden opgemaakt.
De verordening op het bewonen wordt nageleefd, dus het
kwaad, dat men voorziet van een veelvuldig verleenen van
dispensatie door Burg. en Weth. bestaat in werkelijkheid niet.
Maar er is nog meer. Er staat in het artikel, dat Burg. en
Weth. »in zeer bijzondere gevallen" dispensatie kunnen ver
leenen, dus veel aanleiding om daarvan gebruik te maken
zal er niet zijn; alleen het zeer bijzondere zal aanleiding
kunnen geven om in deze eene uitzondering toe te staan.
De heer Sijtsma heeft er ook nog aan herinnerd, dat hij
bij eene vorige gelegenheid heeft voorgesteld de minimum-
totaal-oppervlakte op te nemen, maar de meerderheid van
den Raad heeft toen te kennen gegevendit niet noodig te
achten en daaraan is tot nu toe vastgehouden. Burg. en Weth.
zouden dus inconsequent handelen, waar zij in deze reeds
eene concessie doen, met nog verder te gaan, dan door hen
reeds wordt voorgesteld.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement—van der Eist, in stemming gebracht
wordt verworpen met 26 tegen 2 stemmen.
Tegen stemmen de heerenP. J. Mulder, Hasselbach, A.
Mulder, van der Vlugt, Witmans, Zwiers, van Tol, Driessen,
de Boer, Fockema Andreae, de Goeje, Paul, Reimeringer, Timp,
Meuleman, Juta, Korevaar, van Gruting, van Hamel, de Vries,
Aalberse, van der Dip, Fokker, Le Poole, Bosch en Vergouwen.
Voor stemmen de heeren Sytsma en van der Eist.
Het ongewijzigd art. 23 wordt daarop zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
De artt. 30 en 41 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
XVIIIa. Herstemming over de le alinea van art. 1 der ver
ordening, regelende de heffing eener belasting op openbare
vermakelijkheden te Leiden;
(Zie Ing. St. n°. 27 en 179).
De eerste alinea van art. 1»van openbare vermakelijk
heden wordt in deze Gemeente eene belasting geheven", wordt
in stemming gebracht en aangenomen met 16 tegen 12 stemmen.
Voor stemmen de heeren: P. J. Mulder, A. Mulder, Wit
mans, van Tol, Driessen, Sytsma, Timp, Meuleman, Juta,
Korevaar, Aalberse, Fokker, Le Poole, Bosch, van der Eist
en Vergouwen.
Tegen stemmen de heeren: Hasselbach, van der Vlugt,
Zwiers, de Boer, Fockema Andreae, de Goeje, Paul, Reime
ringer, van Gruting, van Hamel, de Vries en van der Lip.
b. Voortzetting van de behandeling der verordening, regelende
de heffing- en behandeling van die regelende de invordering
dier belasting.
(Zie Ing. St. n°. 27 en 179).
Beraadslaging over art. 1 in zijn geheel, luidende:
»Van openbare vermakelijkheden wordt in deze gemeente
een belasting geheven.
Onder openbare vermakelijkheden worden verstaan tooneel-
en andere vertooningen, voordrachten, zang-, muziek- en
andere uitvoeringen, danspartijen en tentoonstellingen, waartoe
aan het publiek, hetzij tegen betaling van entree, hetzij om
niet toegang wordt verleend of ook ingezetenen tegen intro
ductie worden toegelaten.
Onder muziekuitvoeringen worden mede begrepen de bijeen
komsten, waar de muziek door zelfwerkende inrichtingen of
voorwerpen wordt ten gehoore gebracht."
De heer Fockema Andrew. M. d. V. Ik zou omtrent dit
artikel wel eenige toelichting wenschen te vragen, en ik heb
eenige hoop, dat uit die toelichting zal blijken, dat de toe
passing van het artikel uiterst moeielijk zal zijn. Er wordt
hier gezegd, wat onder openbare vermakelijkheden zal worden
verstaan. Nu hebben wij uit de gewisselde stukken vernomen,
dat Burg. en Weth. van oordeel zijn, dat onder die openbare
vermakelijkheden niet vallen de concerten van Toonkunst.
Dit ben ik met Burg. en Weth. niet eens. Wel staat er, zoo
ik mij niet vergis, in de statuten van de Leidsche Maat
schappij voor Toonkunst, dat mannelijke ingezetenen van
Leiden geen recht hebben om de concerten bij te wonen als
zij geen lid van Toonkunst zijn, maar de dames, die er
komen zijn bijna geen van allen lid. Die worden geintro-
duceerd door de leden; ieder lid heeft het recht twee dames
te introduceeren. Bij de Afdeeling van Toonkunst heeft ieder
lid, wanneer ik mij niet bedrieg, het recht om in het begin
van het jaar op te geven, hoeveel dameskaarten hij verlangt,
hij betaalt dan zooveel per kaart. Die dames zijn dus geen
leden; haar entrée wordt eenvoudig vooruit betaald. De con
certen van beide Toonkunsten zijn dus eene vermakelijkheid,
toegankelijk voor de ingezetenen van Leiden bijwijze van
introductie. Burg. en Weth. schijnen intusschen te meenen,
dat die concerten niet vallen onder de openbare vermakelijk
heden. Zoo zijn er ook studentenvereenigiugen, als Semper,
en de Studenten-Tooneelvereeniging, die zoogenaamde invi
tatieconcerten en voorstellingen geven. Ieder lid krijgt dan
zooveel kaarten gratis, terwijl hij bovendien nog meer intro-
ductiekaarten kan koopen. Zijn dat nu ook geen openbare
vermakelijkheden? Dan ga ik nog verder en vraag waarbij
ik dan maar dit ééne voorbeeld nog wil geven hoe is het
met Vereenigingen als bv. Jacob Cats? Die geeft ook recht
tot introductie aan hare leden; in den regel, zegt zij, meen
ik, dat ieder lid een zeker aantal kaarten gratis krijgt, ter
wijl hij dan nog meer kaarten kan koopen. Dat is dus precies
hetzelfde als bij de concerten van Toonkunst en bij de Stu
denten-Tooneelvereeniging. Zijn dat nu volgens de Verorde
ning openbare vermakelijkheden of niet? Ik zou zeggen ja.
Maar als juist is, wat Burg. en Weth. van Toonkunst zeggen,
dan geldt dat ook van die andere vereenigingen. Dat is een
groote moeilijkheid, die zich bij de toepassing zal voordoen.
De Voorzitter. Het is zeker niet gemakkelijk, om een defi
nitie te geven, die aan alle mogelijke bezwaren voldoet, en
ook om misbruiken te voorkomen, maar ik wil toch op de
concrete vraag, door den heer Fockema Andre® gesteld, zoo
veel mogelijk ook een concreet antwoord geven.
Allereerst echter dit. Burg en Weth. hebben, waar zij het
door de Commissie van Financiën voorgestelde amendement
bestreden, aangevoerd, dat de concerten van Toonkunst niet
aan de verordening zouden worden onderworpenmaar ik
kan daaromtrent meedeelendat wij hebben bemerkt,
dat onze informatie daaromtrent niet juist was. Zooals de
heer Fockema Andre® zegt, en wij vernamen zulks ook
bestaat daar gelegenheid om dames te introduceeren tegen
een bepaald bedrag, en waar dat inderdaad het geval is, zoo
komt het ons voor, dat dit zijn uitvoeringen, waar ook aan
ingezetenen tegen entrée toegang wordt verleend, en zouden
die dus van de toepassing der verordening niet uitgesloten
zijn. Wanneer het amendement van de Commissie dus hier
te berde mocht worden gebracht, dan is dat nu een argument
daartegen, want het is juist voorgesteld, omdat men het on
billijk vond, dat die concerten buiten de verordening zouden
vallen. Na deze uitlegging staat het dus vast. tenzij onze in
formatie niet juist is, dat zoowel de concerten van de Leidsche
Maatschappij voor Toonkunst, als die van de Afd. Leiden van
do Maatschappij tot bevordering van Toonkunst wel onder
de verordening vallen. Wat betreft de concerten van Semper,
dat zijn uitsluitend invitatie-concerten of concerten voor een
liefdadig doel, die vallen dus geheel buiten het kader van de
verordening. Maar de vereeniging «Jacob Cats" verkeert, wat
hare uitvoeringen betreft, weer in hetzelfde geval, als de
Leidsche Maatschappij voor Toonkunst. Wanneer in die Ver
eeniging introductiekaarten voor geld beschikbaar worden
gesteld, dan vallen de uitvoeringen onder de artikelen 1 en 2
en zal voor die kaarten het luttele percentage moeten worden
opgebracht, dat hier is voorgeschreven.
Dat men daarmede in andere gemeenten eenig bezwaar
heeft ontmoet, kan ik ten stelligste betwisten. In de gemeenten
Groningen, Nijmegen en Amsterdam is de omschrijving van
wat onder openbare vermakelijkheden wordt verstaan bijna
dezelfde als hier, en totnogtoe is daar geen bezwaar voorge
komen.
Ik geloof hiermede Uwe bezwaren te hebben opgelost.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou wel gaarne eenige
inlichtingen hebben omtrent het woord «voordrachten", in dit
artikel voorkomende. Naar het mij voorkomt, kan men ten
aanzien van dat woord eene ruimere en eene engere opvatting
huldigen. Ik denk bijv. aan het geval, dat in de Gehoorzaal
een spreker optreedt over een of ander sociaal of wetenschap
pelijk onderwerp, en dat er entrée geheven wordt, of dat
er een politiek debat wordt gehouden, tegen entrée toegankelijk.
Vallen deze en dergelijke spreekbeurten onder het begrip
«voordrachten"? Ik heb verder gedacht aan de lezingen, die
hier 's winters door predikanten worden gehouden in de Nuts-
zaal, waar men ook tegen entrée wordt toegelaten. Vallen
die lezingen onder het begrip «voordrachten" of niet? Ik stel
er prijs op van Burg. en Weth. te vernemen, of zij in dit
opzicht de ruimere of de engere opvatting zijn toegedaan.
De Voorzitter. Het is dunkt mij duidelijk, dat waar eene