DONDERDAG 12 OCTOBER 1905. 139 den heer Witmans, voor wien het een grief is, dat die namen onbekend blijven. Ik acht dat onbekend blijven juist een groot voordeel, dat is in het welbegrepen belang van de Gemeente; daardoor kan elk lid van de Commissie eene schat van gegevens in de Vergadering brengen. Worden de namen van de leden bekend, al is het slechts aan de leden van den Raad, dan is het met de geheimhouding gedaandan krijgt men weer den toestand van vroeger, toen die namen bekend waren en men dientengevolge de grootste moeite had, om de Commissie in stand te houden, want de leden der Commissie wilden daarvan geen deel meer uitmaken, omdat hunne namen ieder jaar in het adresboek stonden. Toen heeft men tenslotte hunne namen niet langer gepubli ceerd. Er zijn daarop nieuwe leden bijgekomen; het getal is gebracht op 15 of 16 leden. De leden der Commissie stellen er den grootsten prijs op, dat hunne namen niet bekend worden en ik herhaal nog eens, dat dit inderdaad is in het welbegrepen belang der gemeente. De heer Meuleman. Ik ben niet nieuwsgierig naar de namen van de heeren leden der Commissie, maar ik wensch even te protesteeren tegen een uitdrukking van den heer Juta, die mij ongepast voorkomt. Ik bedoel zijn gezegde, dat, wanneer de namen van de leden der Commissie in besloten Vergadering werden medegedeeld, het met de geheimhouding van die namen gedaan zou zijn. De heer Juta insinueerde dus, dat, wanneer wij leden van den Raad iets vernemen, het dan een geheim is van Polichinel. De heer Juta. De "heer Meuleman behoeft dat nu niet zoo heel hoog op te nemen. In het vuur van eene redeneering kan een spreker wel eens wat ontvallendat hij niet zoo letterlijk bedoeld heeft. De heer van der Vlugt. Nog slechts eene enkele opmer king naar aanleiding van het gesprokene door den heer Fokker. De heer Fokker heeft gezegd: wij hebben hier te kiezen tusschen den controleur van den heer Witmans en de Commissie van den heer Juta. Hoe kunnen wij nu eene keuze doen, waar wij de personen niet kennen, waaruit de Commissie bestaat? Daarop wil ik antwoorden, dat wij even min den naam kennen van den controleur, dien wij zouden krijgen, ingeval het voorstel van den heer Witmans werd aangenomen. Het is ook niet te doen om de personen, maar om het oordeel over de zakelijke waarde van het een of ander Instituut; met de personen hebben wij niets te maken. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Witmans wordt in stemming gebracht en met 21 tegen 7 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: P. J. Mulder, Hasselbach, A. Mulder, van der Vlugt, Zwiers, van Tol, Driessen, de Boer, Fockema Andreae, de Goeje, Paul, Sijtsma, Reimeringer, Timp, Juta, Korevaar, van Hamel, Aalberse, van der Lip, Bosch en Vergouwen. Vóór stemmen de heeren: Witmans, Meuleman, van Gru ting, de Vries, Fokker, Le Poole en van der Eist. XXII. Vaststelling van de verordening, houdende wijziging van de artt. 81 en 86 der verordening op de Straatpolitie van den len April 1897 (Gem. blad n°. 6), laatstelijk gewijzigd bij de verordening van den 29en December 1904 (Gem.blad n*. 34). (Zie Ing. St. n». 227.) De heer de Goeje. M. d. V. Ik lees in de toelichting op de voordracht, dat vergunning zal worden verleend om met Renard-treineri te rijden van den Hoogen Rijndijk, vanaf de grens der gemeente, de Haagbrug, het Noordeinde tot aan de Oude Varkenmarkt en de Oude Varkenmarkt. Wat beteekenen nu die laatste woorden precies; zullen die treinen de geheele stad doorrijden De Voorzitter. Het voorstel was oorspronkelijk de Renard- treinen te doen rijden tot ongeveer tegenover de Kweek school voor Zeevaart en daar gelegenheid te geven aan de passagiers tot in- en uitstappen. Maar later bleek dit minder gewenscht, zoodat het plan veranderd is aldus, dat de treinen zouden doorrijden tot op de Oude Varkenmarkt, en vandaar weer terug en de stad uitgaan. De heer de Goeje. Ik had reeds in twee couranten gezien, dat die treinen de stad zouden doorrijden, en daarom wenschte ik gaarne die opheldering te hebben. De heer Bosch. M. d. V. Ik zou gaarne iets willen vragen naar aanleiding van de plaats, waar Burg. en Weth. deze treinen willen doen stilhouden. Mij kwam de plaats tegenover de Kweekschool beter voor, maar het schijnt, dat dat punt bij Burg. en Weth. in overweging is geweest. Nu zou ik gaarne vernemen, op welke gronden die andere plaats beter geschikt wordt geacht; misschien is dan mijn bezwaar daartegen ondervangen. De Voorzitter. Daaromtrent is nog geen beslissing genomen, want gelijk U ziet, is het maar alleen te doen om de gelegen heid te openen, dat die treinen daar kunnen rijden, daarom wordt de Verordening gewijzigd. Is dat goedgekeurd, dan zullen Burg. en Weth. hebben te beoordeelen de voorgestelde route en waar de treinen zullen mogen stoppen, tot het in- en uitlaten van reizigers. De heer Bosch. Het komt mij voor, dat, waar wij hier te doen hebben met een motorwagen van 2 meter lengte en daarachter nog een wagen van 48 meter, wanneer het 1 wagen is het kunnen er ook 2 zijn het in het smalle Noordeinde, waar toch al zooveel gerij is, gevaar zal opleveren, dat de Renardtreinen daar binnenkomen en een bocht moeten maken naar de Varkenmarkt. Op die plaats zelf gaat dat gemakkelijk genoeg en levert dat geen bezwaar op, except Vrijdag, daar het dan daar vol met wagens staat; maar het zal altijd bezwaar geven in het Noordeinde zelf, waar het te smal is. En heeft het wel zin, dat de Renardtrein verder zal rijden dan de Kweekschool? Er kan, dunkt mij, geen bezwaar zijn, dat die daar stilhoudt en dan aan de andere zijde als waar nu de stoomtram staat. Het is daar een mooie breede plaats, zoodat mij dat werkelijk voorkomt in het belang van het verkeer te zijn. De heer Korevaar. Zooals u reeds hebt opgemerkt, mijn heer de Voorzitter, beslissen wij op dit oogenblik daaromtrent niets, dus Burg. en Weth. kunnen het bezwaar van den heer Bosch nogeens degelijk overwegen en onder de oogen zien. Maar het komt mij voor, dat het wat overdreven is, dat in het Noordeinde een motorwagen van vijf meter lengte bezwaar zou opleveren. Dat zou zich dan reeds lang hebben moeten doen gelden bij de groote verhuiswagens, die 7 en 8 meters lang zijn en tegenwoordig geregeld door het Noord einde rijden. Bovendien rijden daar ook vaak automobielen met veel grooter snelheid dan deze treinen zullen gaan. Dat dat een groot bezwaar zou zijn, begrijp ik dus niet. Ook komt mij niet gelukkig voor de keuze van het Noord einde bij de Kweekschool voor Zeevaart als standplaats, want die wordt in den regel ingenomen door den stoomtram; om aan twee dergelijke middelen van vervoer daar een standplaats te geven, daarvoor is de ruimte wel wat klein. De Varken markt is m. i. de aangewezen plaats. Wellicht kan dit op Vrijdag eenigen last veroorzaken, maar dan kan later daarom trent nog wel eene nadere bepaling worden gemaakt. De heer Bosch. Ik kan alleen deze zaak in de aandacht van Burg. en Weth. aanbevelen, want ik blijf in de voorge stelde regeling gevaar zien. De Voorzitter. Uwe bezwaren zullen zeer zeker nog wel nader onder de oogen worden gezien. Art. J wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 2 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 3, luidende: Aan artikel 86 wordt als 3de lid toegevoegd: »De overtreding der op grond van artikel 81, tweede lid, door Burg. en Weth gegeven voorschriften wordt eveneens gestraft met een geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. »De directeuren der aldaar bedoelde vervoermiddelen zijn voor de overtreding aansprakelijktenzij door hen aannemelijk wordt gemaakt, dat zij het mogelijke hebben gedaan, om de overtreding te voorkomen." De heer van der Vlugt. M. d. V. Tegen het tweede ge deelte van dit artikel heb ik een juridisch bezwaar. Onderstel het geval, dat Burg. en Weth. in overeenstem ming met art. 1 irr het belang der openbare veiligheid voor schriften hebben gegeven betreffende de wijze, waarop de Renard-treinen door dit deel van de stad zullen rnogen rijden zij hebben b.v. een maximum snelheid voorgeschreven. De con ducteur van een trein heeft echter die maximum snelheid overschreden. Nu zal deswege niet strafrechtelijk aansprake lijk worden gesteld de conducteurdie het feit heeft bedreven maar de Directeur, die aan het feit zoo onschuldig kan zijn als een pasgeboren kind. Nu heb ik altijd geleerd als een van de gewichtigste ver overingen van de nieuwe strafrechtelijke inzichten te moeten beschouwendat het begrip schuld, het begrip strafwaardig heid is een zuiver individueelhoogst persoonlijk begrip. Voor wat ik misdaan heb, behoor ik alleen de straf te lijden, maar voor wat anderen hebben misdaan moet men mij niet kunnen straffen. Bij zeer primitive volken ja, als daar een lid van den stam onrecht heeft gepleegd, zijn alle leden van den stam deswege strafbaar. Maar nu heb ik juist altijd ge leerd, dat wij in dit opzicht zoo hoog boven die primitive volken staan omdat wij ons houden aan de strafwaardigheid van het individu.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 13