DONDERDAG 12 OCTOBER 1905. 137 legd, en het verder bekend maken aan Burg. en Weth. van bijzonderheden acht ik geen publiciteit, evenmin als wanneer een Rijksambtenaar iets mededeelt aan zijn Chef. De bekendheid onder de burgers van den controleur acht ik heelemaal geen gevaar; ik vraag slechtszijn de Rijksbelasting ambtenaren ook niet bekend? Neen, M. d. V., het vertrouwen moet worden gewekt, en juist dat de commissie onbeacht zijn weg gaat, werkt verkeerd. Wat de onpartijdigheid betreft van de Commissie, och, M. d. V., daar kan men lang over twisten, het is maar naar gelang van het standpunt, waarop men zich plaatst; ik kan echter niet inzien, waarom een amb tenaar minder onpartijdig zou zijn; dit argument vind ik zeer gezocht, en mocht men deze voordracht aannemen, en een in gezetene, of, wel een sinds korten tijd nog ingezetene, benoemen, dan houd ik mij bij voorbaat van groote onpartijdigheid over tuigd. En wat zou beteekenen de benoeming van een vreem deling, mits hij maar is een goed belastingambtenaar? Dat hebben we gezien in de gemeente Utrecht, een grooter gemeente dan Leiden, waar de Raad benoemde een be lastingambtenaar uit Rotterdam. Ten slotte dit: het zou, bij aanneming van mijn voorstel, zeggen Burg. en Weth., een direct nadeel zijn voor de gemeentekas, n.l. de salarieering van den ambtenaarmaar er wordt vergeten bij te voegen dat dit ruimschoots zou kunnen opwegen tegen eene hoogere opbrengst; en wat Burg. en Weth. bedoelen met het nog groo- tere nadeel, dat de gemeente zou lijden, wanneer mijn voorstel werd aangenomen, ik houd mij aanbevolen dit alsnog te hooren. Aan het einde gekomen van de verdediging van mijn voor stel, hetwelk, naar ik hoop, zal worden aangenomen, nog dit: Vele gemeenten van eenige beteekenis gingen ons voor met de aanstelling van een controleur, het wil er bij mij niet in, dat in die gemeenten de heffing hunner belastingen zoo on geregeld waren, dat een dergelijk ambtenaar aangesteld moest worden, maar dat men heeft ingezien, dat op de gronden, door mij aangehaald, het in den tegenwoordigen tijd gewenscht is, dat het beoordeelen van aangiften geschiedt door een zoo klein mogelijk aantal personen, en het kleinste aantal is wel één ambtenaar, controleur der belastingen, dat staat vast. Eindelijk wil ik er nog op wijzen, dat deze ambtenaar ook zou kunnen worden belast met het instrueeren van de reclames, het kan toch Uw College niet onbekend zijn, dat in dezen Raad niet eenstemmig wordt gedacht over de wijze, waarop het resultaat van het onderzoek wordt bekend gemaakt. Men moet zelfs vrij goed plaatselijk bekend zijn, om de adviezen te beoordeelen; meer uitvoerige inlichtingen zijn dan ook zeer gewenscht, en kunnen ook van den Controleur worden geeischt, wat nu moeilijk is, omdat de ambtenaar, thans belast met die werkzaamheden, zeker met werk is overladen. Ik eindig met mijn voorstel bij den Raad aan te bevelen. De heer Juta. Wanneer ik den heer Witmans goed heb begrepen, hij heeft nog al snel voorgelezen en dan is het niet altijd mogelijk alles dadelijk goed te begrijpen en aan te teekenen, dan is hij van meening, dat de voorbereidende werkzaamheden voor den belastingaanslag tegenwoordig nog zoo slecht niet zijn, maar dat zij nog wel verbeterd kunnen worden en meent hij, dat die verbetering moet geschieden door aanstelling van een controleur. Wanneer het waar is, dat die voorbereidende werkzaamheden nog zoo slecht niet worden gedaan, dan zie ik ook niet in, waarom de Gemeente een ƒ1500.a ƒ1600.zou uitgeven voor een controleur. Uit hetgeen de heer Witmans thans heeft gezegd en ook uit het ingekomen stuk van hem, blijkt echter ook, dat z. i. de voor bereidende werkzaamheden van den belastingaanslag tegen woordig niet geschieden, zooals zij zouden moeten geschieden. De verbetering van de aanslagregeling wil de heer Witmans in hoofdzaak bereiken door eene betere controle op de aan giften, en eene betere controle op het aantal belastingschul digen. Tegenwoordig geschiedt die controle door eene Com missie uit de burgerij. Nu zegt de heer Witmans: die voorbereiding is niet goed. Het werk door die Commissie uit de burgerij belangeloos verricht, is dus naar zijne meening niet goed en eischt verbetering. Die bewering grondt hij in hoofdzaak op het ingezonden stuk van den heer Gordon van 24 December 1903, waarin o. a. wordt beweerd, dat nog 150 belastingschuldigen 'met een gezamenlijk inkomen van twee ton niet zouden worden aangeslagen. Wanneer dit waar was, dan was er inderdaad voor de bewering van den heer Wit mans veel te zeggen. Nu is het voor mij een ondankbaar werk, om hier critriek te leveren op beweringen en berekeningen van iemand, die buiten den Raad staat. Ik doe dit dan ook zeer ongaarne. Men wordt zoo licht beschuldigd van iemand aan te vallen, die zich niet kan verdedigen. Intusschen Burg. en Weth. zijn hier niet de aanvallers, maar de aangevallenen en dus mogen zij zich ook verdedigen. Bovendien, de heer Witmans, die zich met het betoog van den heer Gordon heeft vereenigd, kan het hier verdedigen. Nu wil ik op den voorgrond stellen, dat de grondslagen voor de critiek van den heer Gordon mij voorkomen verba zend zwak te zijn. Als men dat stuk met aandacht leest en ik heb het hier bij mij dan zal men zien, dat die critiek is gegrondvest op eene raming, op eene schatting, op waarschijnlijke bedragen enz.; en nu zal ik toch wel geen lang betoog behoeven te houden, om aan te toonen, dat waar men eene vergelijking van cijfers wil hebben, men toch moet uitgaan van zeer juiste en zuiver bestaande cijfers; men kan niet een bestrijding voeren op grond van waar schijnlijkheden. Een tweede bezwaar, dat mag worden aangevoerd tegen het betoog van den heer Gordon, en dus ook tegen de con clusie daarvan, is, dat de heer Gordon hier vergelijkt twee absoluut ongelijksoortige grootheden. De heer Gordon ver gelijkt toch de cijfers van de plaatselijke directe belasting met die voor de Rijks vermogens- en bedrijfsbelasting, en als nu de grondslagen van die belastingen niet dezelfde zijn, als die van elkander afwijken, dan komt men met die becij feringen ook tot geheel verschillende conclusies, dat spreekt toch vanzelf. En het spreekt ook vanzelf, dat men niet met elkaar kan vergelijken het resultaat van die onzekere en onjuiste premissen met den wezenlijken toestand; het gevolg daarvan is dan ook niet achterwege gebleven, want de resul taten, waartoe de heer Gordon komt, zijn inderdaad ook vol komen onjuist. Ik zal niet op alle ingaan, maar zal slechts een paar cijfers noemen. De heer Gordon begint al dadelijk de conclusie te trekken, dat in 1903 hier maar 4081 belastingschuldigen waren, die meer dan f 650.— inkomen hadden, terwijl er werkelijk waren 4590, dus 509 meer. Dan zegt de heer Gordon, na zich op ramingen en waarschijnlijkheden te hebben geba seerd: nu heb ik dus geconstateerd, dat volgens de gemeen telijke aanslagen van f 480000.— minder belasting wordt geheven dan door de Gemeente had kunnen geheven worden. Dat nu is stuk voor stak nauwkeurig nagerekend, en daarbij zijn, wij de berekening van den heer Gordon op den voet volgend, tot de conclusie gekomen, dat dat cijfer absoluut onjuist is, en dat de gemeente, in plaats van minder, belasting hief van een meerder aanslagbedrag van 248000.—. Om nu nog een bewijs te geven, hoe zwak de argumen tatie van den heer Gordon is, is ook het volgende sterk sprekend. De heer Gordon stelt het van belastingheffing vrij gestelde bedrag ten gevolge van den aftrek van f 400alsmede de aftrek voor kinderen, op f3078000, terwijl het in werke lijkheid bedraagt i'3174000, zoodat hij zich dus alleen in die eene berekening een ton vergist. Waar nu dergelijke feiten voor de hand liggen, moet men dan daarop een bestaande regeling, die uitstekend werkt, gaan veroordeelen ik geloof, dat niemand dat zal aandurven. Op kleine fouten en tegenstrijdigheden in dat ingekomen stuk zal ik hier niet verder ingaan; het zou alleen de aan wijzing versterken, hoe oppervlakkig die cijfers zijn nagezien en hoezeer zij elkaar dikwijls tegenspreken. Heb ik gezegd, dat het onaangenaam is om hier critiek te leveren op een afwezigeik ga thans over tot eene voor mij aangenamer taak, nl. om de Commissie van Bijstand uit de burgerij te rehabiliteeren ten opzichte van de wijze, waarop hare diensten in het voorstel van den heer Witmans en ook in zijne rede zijn besproken. Ik kan over die Commissie vrijmoedig spreken; mijn oordeel over haar kan ik geheel objectief uitspreken, want al ben ik Voorzitter van die Com missie, ik beschouw mij zelf meer als haar leider. Slechts in zeer enkele gevallen weet ik in de Vergaderingen van de Commissie advies te geven. Ik wil beginnen met te zeggen, dat die Commissie het zoo gewichtige werk als het opmaken van het kohier jaarlijks geheel belangeloos met den grootsten ijver en nauwgezetheid verricht. In het rapport van Burg. en Weth. staat, dat zij daarmede weken bezig is; ik kan gerust zeggen, dat die arbeid maanden vordert. Tweemaal in de week des avonds van 7 tot 10 uur werkt die Commissie ongeveer 3 maanden lang. Zij houdt dus 25 a 30 Vergade ringen om met de grootste nauwkeurigheid en door het bij eenbrengen van een massa gegevens, den aanslag van de belastingschuldigen voorloopig vast te stellen. Twijfelt zij omtrent den een of anderen aanslag, dan worden nauwkeurige inlichtingen ingewonnen. Bovendien staat zij Burg. en Weth. met hare kennis van zaken bij in de beoordeeling der reclames. En niet die 3 maanden alleen en niet bij die reclame alleen is da Commissie werkzaam in het belang van een juisten aanslag der belastingschuldigen, neen! Zij gaat het geheele jaar door onbeacht haar weg, houdt aanteekeningen en doet verder alles, wat zij meent dat strekken kan om juiste aanslagen te bevorderen. Ik zal er niet veel verder over uitweiden, omdat ik het niet raadzaam acht op dit punt te veel publiteit te geven, maar men slaat soms de handen in elkaar van verbazing over al de gegevens, die deze Commissie bijeenbréngt. Nu is het ondenkbaar, dat één persoon, de aan te stellen controleur die natuurlijk bij de burgerij al heel spoedig bekend zou zijn en voor wien de vele belastingschuldigen zich wel zouden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 11