Fockema Andrew,
Ill
of verordening bij het opleggen eener verplichting de restrictie
gemaakt, dat die verplichting slechts dan behoeft te worden
nageleefd, wanneer de nakoming daarvan mogelijk is.
Dat art. 8 naar onze meening niet aan de artikelen 6 en 7
behoort vooraf te gaan, zeiden wij boven reeds. Art. 8 spreekt
van eene nadere regeling. Mocht er, na hetgeen in de vooraf
gaande artikelen reeds bepaald is, nog iets te regelen over
blijven dan zal die regeling geschieden door Burgemeester
en Wethouders. Het gaat dan ook, dunkt ons, niet aandat
de Raad zich eene wijziging dier regeling zou voorbehouden.
Een van de twee: de Raad behoort zelf te regelen, of hij be
hoort de regeling aan ons college over te laten. Heeft echter
de Raad eenmaal aan Burgemeester en Wethouders eene
regeling opgedragen, dan behoort hem ook niet langer de
bevoegdheid toe te komen in die regeling verandering te
brengen. De Raad trekke dan de geheele regeling aan zich.
Trouwens, men verlieze niet uit het oog, dat het voorloopig
met de arbeidsbeurs nog slechts een proefneming geldt. Mocht
na b.v. een jaar blijken, dat de thans door den Raad te treffen
regeling ondoeltreffend of onvolledig is, mochten leemten aan
den dag zijn getreden, waarin door den Raad zeiven behoort
te worden voorzien, dan zullen Burgemeester en Wethouders
de eersten zijn om U voor te stellen tot wijziging of aanvulling
der verordening over te gaan. Maar geheel iets anders is het,
dat de Raad tot wijziging of aanvulling van een door hem
zeiven getroffen regeling overgaat, dan dat hij wijziging brengt
in eene regeling, die hij zelf ter uitvoering zijner verordening,
aan Burg. en Weth. heeft meenen te moeten overlaten.
Met inachteming van de boven aangegeven wijziging van
het le lid van art. 6 geven wij U dus thans in overweging
tot vaststelling van de verordening over te gaan.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
De commissie voor de huishoudelijke verordeningen heeft
met groote belangstelling de stukken betreffende de inrich
ting eener arbeidsbeurs en het voorstel van Burgemeester en
Wethouders daaromtrent overwogen.
Zij kan zich met dit voorstel en met den vorm der ont
worpen verordening wel vereenigen, maar veroorlooft zich
ten aanzien van de bijzonderheden der laatste de volgende
opmerkingen.
Lid 4 van art. 2 zou h, i. beter aldus luidenVoorts worden
zeven plaatsvervangers benoemd op dezelfde wijze als de leden.
Art. 6 komt de commissie niet zeer gelukkig voor. Voor
eerst schijnt het niet duidelijk, nu het artikel aan art. 8
voorafgaat, door wie aan den ambtenaar die vrijheid moet
worden gelaten; in de tweede plaats mist het art. door de
bijvoeging »zooveel mogelijk" groote beteekenis; in de derde
plaats is het vermoedelijk de bedoeling, niet te spreken van
de volgorde waarin de aanvragen worden behandeld, maar
van die waarin de aanvragers met anderen worden in aan
raking gebracht.
In art. 7 dient naar haar oordeel de restrictie te worden
opgenomen, dat de genoemde mededeeling wordt gedaan, indien
de staking of uitsluiting aan den ambtenaar, die de aanwijzing
doet, bekend is.
En de commissie zou beide artikelen liever op art. 8 zien
volgen.
Dit art. 8 zou, meent zij eenigszins moeten worden aange
vuld. Er zou toch h. i, ten overvloede in moeten worden uit
gedrukt, dat de Raad zich eene wijziging der regeling voor
behield, en dit vooral dat de raad van de regeling
door B. en W. op de hoogte zou worden gehouden.
De commissie zou art. 68 aldus willen doen luiden.
Art. 6. De regeling van het beheer der arbeidsbeurs geschiedt
door B. en W., het bestuur gehoord. Zij wordt vóór hare
in-werking-treding aan den Raad medegedeeld en blijft van
kracht totdat de Raad of B. en W. anders hebben bepaald.
Art. 7. Daarbij wordt in het algemeen aan den in art. 4
genoemden ambtenaar overgelaten om onder toezicht van het
bestuur de aanvragende werkgevers en werknemers met elkaar
in aanraking te brengen op zulke wijze en in zulke volgorde,
als naar zijne overtuiging het meest in beider belang is.
Dien ambtenaar wordt echter de verplichting opgelegd, zoo
geen ernstige gronden dit ontraden, aan personen binnen de
gemeente gevestigd, den voorrang te geven boven hier niet
gevestigden.
Art. 8. Bij aanwijzing van een door werkstaking openge-
komen plaats zal hiervan aan den wrerkman, bij aanwijzing
van een door uitsluiting werkloos geworden werkman zal hier
van aan den werkgever mededeeling worden gedaan, indien
hij die de aanwijzing doet van de werkstaking of de uitsluiting
kennis draagt.
De commissie raadt tot aanneming der verordening, aldus
gewijzigd. De commissie voornoemd
Th W. van Lidth de Jeude.
Leiden, 16 Augustus 1905. J. C. van der Lip.
N°. 209.
Leiden, 8 September 1905.
Ter vervulling van de vacatures, die met 1 October a. s.
in ons College ontstaan door de periodieke aftreding van de
Heeren Mr. S. J. Fockema Andreae en Dr. D. C. Hesseling
hebben wij de eer de volgende aanbevelingslijst van twee
personen aan te bieden:
vacature Mr. S. J. Fockema Andreae:
lo. Mr. S. J. FOCKEMA ANDREAE
20. Mr. W. VAN DER VLUGT.
Vacature Dr. D. C. Hesseling:
lo. Dr. D. C. HESSELING
20. Dr. C. C. UHLENBECK.
Namens Curatoren van het Gymnasium:
Fockema Andreae, Voorz.
P. E. Brjët, Secr.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
No. 210.
Leiden, 12 September 1905.
Wij hebben de eer U voor te stellen de navolgende begroo-
tingsposten voor 1905, op grond van de te laag gebleken
raming, met de daarbij vermelde bedragen te verhoogen:
Volgn. 69. Jaarwedden van de ambtenaren der
Gemeente-Secretarie55.
De wijziging der jaarwedde1 van den chef der
afdeeling bevolking, tevens bezoldigd ambtenaar
van den Burgerlijken Stand, bij Raadsbesluit van
14 April 1904, is nog niet op deze begrooting
gebracht. Hiervoor zou de post met 300.moeten
worden verhoogd.
Tengevolge van mutatiën in het personeel] der
ambtenaren en de nieuwe regeling van sommige
jaarwedden bij Raadsbesluit van 8 Juni 1905, komt
intusschen een bedrag van 245.— op dezen
post beschikbaar. Met eene verhooging van 55.
kan dientengevolge worden volstaan.
Volgn. iOO. Kleeding en uitrusting der politie
dienaars en veldwachters1500.—
In verband met de instelling van een kleeding-
fonds voor de agenten van politie, ingevolge
Raadsbesluit van 29 December 1904, is eene aan
vulling van dezen post noodig. De uitgaven voor
1905 voor den geheelen begrootingspost worden
thans geraamd op ƒ8298.De vroegere raming,
die, afgescheiden van de nieuwe regeling, te laag
bleek, bedroeg 6800.Eene verhooging van den
post met ƒ1498.in ronde som ƒ1500.wordt
voorgesteld.
Volgn. 118. Jaarwedden van het personeel, ver
bonden aan het bureau der bouwpolitie en van het
woningonder zoek. a Bouwpolitie450.
Voor de bezoldiging van den opzichter der bouw
politie, bij Raadsbesluit van den 8en Juni 1905
vastgesteld op ƒ900.per jaar, is, gerekend over
6 maanden, eene verhooging van het artikel rnet
450.noodig.
Volgn. 165. Uitgaven voor Volksfeesten 4690.
In de Raadszitting van den 31en Mei 11. werd
een crediet ter onzer beschikking gesteld ter be
strijding van de onkosten, te maken, bij gelegen
heid van het bezoek van Hare Majesteit de Koningin
aan deze gemeente op 21 Juni 1.1. Deze onkosten
bedroegen ƒ4687.505. Eene verhooging van dezen
begrootingspost met in ronde som ƒ4690.is dien
tengevolge noodig.
Volgn. 181. Grondlasten en personeele lasten 1420.—
Het hoogere bedrag der grondlasten, welke ook
reeds eene verhooging van dezen post voor 1903 noodig
maakten (zie de verhooging van volgn. 181 en 203
der begrooting van 1903, bij ons rapport onder
n°. 137 der Ingek. Stukken van 1904 toegelicht)
en waarop bij de raming voor 1905 slechts ten
deele kon worden gerekend, vereischt eene aan
vulling van dit artikel met f 1420.
Volgn. 184. Kosten van brandverzekering der
gebouwen75.
De assurantiekosten der gemeente-eigendommen
voor 1905 vorderen op dezen post eene uitgaaf van
ƒ1473.29 De raming was 1400.Het artikel zal
met, in ronde som, ƒ75.moeten worden verhoogd.
Volgn. 190. Rente van tijdelijk ter voorziening
in kasgeld opgenomen geld5050.
Bij de raming van dezen post was gerekend op