GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
Ch. van Spall.
109
n«KKOm:.> STUKKEN.
N°. 203. Leiden, 22 Augustus 1905.
Bij het onderzoek der begrooting voor 1906 van de dienst
doende Schutterij, is het der Commissie van Financiën gebleken,
dat de Schuttersraad in die begrooting geen rekening heeft
gehouden met het besluit van den Gemeenteraad d.d. 2 Maart
1905, betreffende de vermindering der tractementen van ver
schillende bezoldigde leden der schutterij in het jaar 1906.
De Commissie adviseert U daarom de begrooting aan den
Schuttersraad terug te zenden, met uitnoodiging haar alsnog
in overeenstemming te brengen met voormeld raadsbesluit en
aldus gewijzigd opnieuw in te dienen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 204. Leiden, 5 September 1905
Tegen inwilliging van bet hierbij overgelegd verzoek van
den heer J. G. Christiaanse om eervol ontslag uit zijne betrek
king van onderwijzer aan de Openbare school der 4e klasse
N°. 1 alhier, bestaat bij ons geen bezwaar.
Onder overlegging van hef, hieromtrent uitgebracht advies
van het Hoofd der school, geven wij Uwe "Vergadering
mitsdien in overweging aan den heer J. G. Christiaanse, op
zijn verzoek, met ingang van 1 November 1905, eervol ont
slag uit bovenvermelde betrekking te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, den lsten September 1905.
Ter voldoening aan het verzoek vervat in Uwe Apostille
van den 31sten Aug. 1.1. no. 10/297 heb ik de eer U te be
richten, dat de heer J. G. Christiaanse blijken heeft gegeven
een zeer goed onderwijzer te zijn, die daarenboven altijd met
den meesten ijver en de grootste nauwgezetheid zijn taak
vervuld heeft.
Het door hem aangevraagd ontslag kan hem derhalve met
ingang van 1 November a. s. eervol verleend worden.
Het hoofd der Openb. Sch. 4e kl. no. 1.
P. G. Hocks.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Leiden, 30 Aug. 1905.
Ondergeteekende, J. G. Christiaanse, onderwijzer aan de
openbare school 4e kl. n°. 1 alhier, heeft de eer U bij dezen
zijne benoeming tot onderwijzer te Amsterdam mede te deelen.
Uit hoofde van die benoeming wendt hij zich tot U met
beleefd verzoek hem, met ingang van 1 November e. k., eervol
ontslag uit zijne tegenwoordige betrekking te willen verleenen.
Met de meeste hoogachting heeft hij de eer te zijn,
Edelachtbare Heeren, Uw dw. dn.
J. G. Christiaanse.
Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Leiden.
N°. 205. Leiden9 September 1905.
Overeenkomstig ons prae-advies, opgenomen onder n°. 205
der Ingekomen Stukken van 1904, en het besluit Uwer Ver
gadering van 22 September van dat jaar, geven wij U in
overweging het hierbij overgelegd adres van J. J. de Cler te
stellen in handen van ons college ter afdoening.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Edel Achtbaren Heeren
Naar aanleiding eener missive van het College van Burg.
en Weth. als antwoord op mijn adres aan uwen Raad resp.
van 18 October 1904 No. 265 en 17 September 1904 neem ik
den vrijheid uwen Raad beleefd op te merkendat den be
schikking op mijn desbetreffend verzoek niet juist is, waar
het College v. Burg. en Weth. dit heeft beschouwd als een
aanvrage om te worden aangesteld als makelaar in assurantiën
en in het bezorgen van hypotheken.
Ik heb voor geen bepaalde branche het makelaarsschap
gevraagd maar slechts in het algemeen.
Gaarne zou ik daarom zien dat uwen Raad op dit verzoek
terug kwam en mij alsnog als makelaar in het algemeen
toeliet.
Er is mij ter oore gekomen dat in het bijzonder de nota
rissen, in het aanstellen van makelaars zich in hun bestaan
eenigzins bedreigd achten.
Ik meen evenwel dat uwen Raad zich ter wille van eenige
notarissen niet mag tegen houden indien het algemeen belang
daarmede zou worden gebaat.
En de aanstelling van makelaars mag bepaald geacht wor
den in het algemeen belang te zijn.
Daarom hoop ik dat uwen Raad op het besluit van het
college van Burg. en Weth. mag terugkomen, en mij alsnog
als makelaar te willen aanstellen.
Met verschuldigden hoogachting,
Uw. Dw. J. J. de Cler
Leiden 1 September 1905. Haarlemmerstr. 232.
N°. 206. Leiden9 September 1905.
Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van de Leidsche
Duinwater-Maatschappij bestaat onzerzijds geenerlei bezwaar.
Bij onderzoek toch is ons gebleken dat de aanvrage geens
zins beoogt een levering van meer duinwater ten behoeve
van de locomotieven van de Rijnlandsche en Noordwijksche
Stoomtramwegen, dan tot dusver is geschied, maar alleen
aflevering van dezelfde hoeveelheid water over verschillende
plaatsen verdeeld. Het waterverbruik zelve zal dus bij in
williging van het verzoek niet toenemen.
Wij geven U mitsdien in overweging gunstig op het verzoek
te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennende Leidsche
Duinwater-Maatschappij
dat bij haar door de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaat
schappij aanzoek is gedaan voor de levering van duinwater
ten dienste der locomotieven van de Rijnlandsche en Noord
wijksche Stoomtramwegen te Oegstgeest nabij Rijnsburg;
dat de plaats waar de levering wordt verlangd ligt buiten
het gedeelte van Oegstgeest waarvoor met die gemeente
onder goedkeuring van uwen Raad eene overeenkomst is
gesloten.
Reden waarom adressante, ingevolge art. 12 harer concessie,
aan uwen Raad toestemming verzoekt om aan de aanvrage
der Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij te voldoen,
't Welk doende enz.,
De Leidsche Duinwater-Maatschappij.
Van Kretschmar.
Leiden, 12 Augustus '1905.
N°. 207. Leiden, 9 Sept. 1905.
Gelijk u bekend is; is door ons op de concept-begrooting
voor 1906, op in de Memorie van Toelichting vermelde gronden,
een verhooging van subsidie aan het genootschap «Mathesis
Scientiarum Genitrix'' van 500.uitgetrokkennadat de
provincie verklaard had het provinciaal subsidie met ingang
van 1906 met ƒ500. te willen verhoogen, onder voorwaarde,
dat ook de gemeente Leiden tot eene verhooging van haar
subsidie met minstens gelijk bedrag zou overgaan.
Bij het hierbij overgelegd schrijven van het Bestuur van
het 'genootschap van 3 Mei 1905, was echter niet slechts een
verhooging van de jaarlijksche toelage voor 1906 (en wel tot
een bedrag van f 1000.—gevraagd, maar tevens verzocht
aan het genootschap een buitengewone toelage te verleenen
over 1905, zoo mogelijk tot een bedrag van f 1331.—, het
bedrag, waarop het tekort van het genootschap over dat jaar
geraamd werdomdat het Bestuur zich ongaarne genoodzaakt
zou zien dit tekort uit het toch reeds kleine kapitaal van het
genootschap te dekken.
Aanvankelijk gevoelden wij voor de inwilliging van dat ver
zoek slechts weinig. Hoewel ten volle waardeerende al hetgeen
door het genootschap voor de verbetering van het onderwijs
en de uitbreiding van de school wordt gedaan en geenszins
blind voor de voordeelen, welke het door «Mathesis" gegeven
onderwijs ook voor de gemeente Leiden afwerpt, meenden
wij toch, dat op dit gedeelte van het verzoek niet mocht
worden ingegaan. En ook thans nog komt het ons voor, dat
het genootschap, in plaats van eerst tot uitbreiding der school
over te gaan, en daarnabij de gemeente om dekking van het dien
tengevolge ontstane tekort aan te kloppen, de tering naar de
nering had behooren te zetten en alvorens zijne uitgaven op te
drijven, zich had behooren te vergewissen, dat deze ook door de
4