DONDERDAG 13 JULI 1905. 105 onderzoek instellen. Alleen wanneer Burg. en Weth. de pertinente verklaring afleggen, dat zij nu verder zich met de zaak niet zullen bemoeien, alleen in dat geval ben ik bereid de motie, in den straks door U aangegeven zin gewijzigd, op nieuw in te dienen. Verklaren echter Burg. en Weth. dat zij de zaak verder zullen onderzoeken, dan is de indiening van eene dergelijke motie naar mijne meening ook niet noodig. De Voorzitter. Ik wil den heer van Hoeken desgevraagd wel zeggen, dat, gehoord de discussiën in den Raad, Burg. en Weth. in principe niet ongeneigd zijn de zaak verder te onderzoeken, en wanneer de Raad daarop gesteld mocht zijn, dan willen wij van het resultaat onzer onderzoekingen ook verslag aan den Raad uitbrengen, zonder dat de Raad daartoe zijn wensch in eene motie te kennen geeft. De heer van Hoeken. M. d. V. Ik dank U voor die mede- deeling; daarom was het mij alleen te doen. De Voorzitter. Ik geef thans het woord aan den heer Korevaar om te antwoorden op eene vraag in de vorige ver gadering door den heer Vergouwen gedaan. De heer Korevaar. In de vorige vergadering is door den heer Vergouwen medegedeeld, dat hem gebleken was uiteen brief, dien hij voor zich had, dat van eene bepaling omtrent het loon der schilders, den 5den Mei 1904 door den Raad aangenomen, wordt afgeweken, dat die bepaling niet in de bestekken wordt opgenomen. Dit klinkt echter zeer algemeen. Wordt de bepaling in het geheel niet opgenomen, of geschiedt dit slechts in enkele gevallen niet? Wellicht heeft de heer Vergouwen het niet zoo algemeen bedoeld en om den Raad niet onnoodig lang op te houden, zou ik hem daarom eerst wel willen vragen, of hij een of meer bepaalde feiten kan aanbrengen, waarop zijne conclusie is ge grond. Ik zou hem dan willen verzoeken die feiten mede te deelen; het zou kunnen zijn, dat ik daarin aanleiding vond om te zeggenik moet die feiten eerst nog eens onderzoeken, en dan zou ik dus den Raad hiermede tweemalen moeten bezighouden. Ik zou daarom willen vragen, of den heer Ver gouwen feiten zijn medegedeeld, waaruit die conclusie kon worden getrokken? De heer Vergouwen. M. d. V. De heer Korevaar zeide daar straks naar aanleiding van hetgeen de heer Aalberse had gespro ken, dat deze een deel van hetgeen hij over diens amendement had gesproken, had medegedeelden het andere gedeelte, den staart, had weggelatenen zoo zou ik nu ook, in plaats van te antwoorden op de vraag, die de heer Korevaar heeft gedaanhem willen verzoeken even den staart te lezen van hetgeen hier de vorige maal door mij is gezegd. Ik heb namelijk toen herinnerd aan het feit, dat hier is ingekomen een adres van verschillende Vereenigingen om het loon van de schilders te brengen van 18 op 19 cent, en dat dit is aangenomen met 15 tegen 12 stemmen. Ik heb verder mede gedeeld, dat ik een schrijven had ontvangen, natuurlijk van belanghebbendenwaarin werd medegedeelddat het bepaalde loon niet in gemeente bestekken was opgenomen, en ik heb gevraagd, of dat werkelijk zoo was. Ik heb die vraag gesteld, maar U meende, dat daarop niet dadelijk antwoord kon worden gegeven, en ik begreep dat ook, omdat de Wet houder toen niet aanwezig was. Mijn eerste vraag betreft dus, of dat werkelijk zoo is, en in de tweede plaats heb ik gevraagd, indien dit zoo was, waarom dat dan het geval was, of dat een omissie was, of dat daarvoor bijzondere redenen bestonden. De heer Korevaar. Mag ik dan thans het volgende ant woorden op de vragen, zooals die gesteld voorkomen in de notulen van de vorige vergadering. Ik heb een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de zaak, die door den heer Vergouwen is ter sprake gebracht, en nu is mij gebleken, dat na den 5den Mei 1904, nadat het door den heer Vergouwen bedoelde besluit is genomen, in het licht zijn gegeven 20 bestekken bij Gemeentewerken, van zeer verschillenden aard, en dat in 9 daarvan voorkomt de verplichting voor den aannemer om op het werk toe te passen de Verordening op het minimum-loon en den maximum- arbeidsduur, terwijl in al die bestekken bovendien nog staat, dat rekening moet worden gehouden met de Verordening, zooals die is gewijzigd bij Raadsbesluit van 19 Mei 1903 en van 5 Mei 1904; dus er zijn 9 bestekken, waarin ook speciaal genoemd wordt van toepassing te zijn het besluit betreffende het loon van de schilders, waarover de heer Vergouwen heeft gesproken. Nu mag het van algemeene bekendheid geacht worden te zijn, trouwens ik heb dat meermalen ter sprake gebracht, dat niet de bedoeling is om die bepalingen op alle bestekken toepasselijk te verklaren; voor kleine bestekken betreffende kleine werken, is dat niet de bedoeling. Nu hebben van de overschietende 11 bestekken, 6 betrekking op leveranties, o. a. op het leveren van ourthe-keien, straat klinkers, metselsteen, kalk enz. en hoe het nu mogelijk zou zijn, daarop die bepalingen toepasselijk te verklaren, begrijp ik niet. Dan schieten er dus nog 5 bestekken over, waarop die bepalingen niet zijn toegepast, en dat zijn alle kleine werkjes, die over verschillende ambachten zijn verdeeld, en waaraan niet regelmatig en onafgebroken kan worden gewerkt. Ik noem bijv. het verven van bruggen. De schildersknechts komen de leuningen in de grondverf zetten, gaan dan naar een ander werk, en komen weer terug bij de brug. Hoe is daarop nu eerie behoorlijke controle uitvoerbaar. Zoo geschiedde het verven van de zwemplaats tegelijk met het verven van allerlei andere zaken; de knechts liepen af en aan van het eene werk naar het andere. Ik begrijp niet hoe daarbij con trole mogelijk is, of aan de bepaling van het loon wel de hand wordt gehouden. Ik kan den heer Vergouwen de ver zekering geven, dat waar het eenigszins mogelijk is, aan de bepaling de hand wordt gehouden, maar dan moet zij ook behoorlijk kunnen worden gecontroleerd, anders blijft het een wassen neus. Burg. en Weth. zijn altijd geneigd de positie van den werkman te verbeteren, maar het zou geen verbe tering zijn, wanneer men bepalingen toepasselijk ging verklaren op werken, waar controle ten eenenmale onmogelijk bleek. Ik wil gaarne de verzekering geven, dat ik met zorg zal nagaan of nog in meerdere bestekken de bepaling kan worden opgenomen. Maar waar het niet mogelijk is op eene bepaling controle uit te oefenen, daar kan ik ook niet de verzekering geven, dat ik in een dergelijk geval de bepaling van toepas sing zal verklaren. De heer Vergouwen. Ik dank den geachten Wethouder voor de gegeven inlichtingen. De Voorzitter. Daar de Wethouder van Onderwijs niet tegenwoordig is, zullen den heer Sytsma in eene volgende vergadering de inlichtingen worden verstrekt, die door hem in de vorige vergadering zijn gevraagd. Niemand verder het woord verlangende, wordt de vergadering gesloten. Te Leidenter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 9