104
DONDERDAG
13 JULI 1905.
zou zijn? Het is al wel mogelijk gebleken voor de politie, en
ik meen ook voor de brugwachters, en ook daarbij is gebleken,
dat het met het bedrijf als zoodanig niets heeft uit te staan
het is eenvoudig eene quaestie van geld. En wanneer dit een
argument zou zijn, dan zou ik willen zeggen, dat wij daar
over nu niet kunnen redeneeren, omdat de vraag hoeveel het
zal kosten pas kan worden beoordeeld, wanneer wij een concreet
voorstel voor ons hebben. Een nachtrust van bijv. 5 uur zal
wel geen meerdere kosten na zich slepen, maar van 10 uur
en 13 vrije Zondagen in het jaar, dat zal vermoedelijk wel
iets kosten. Hoeveel, dat is echter op dit oogenblik niet uit
te maken. En daarom kan ik er werkelijk niet toe medewerken,
hoe gaarne ik anders tot samenwerking geneigd ben, om
thans de beteekenis en de strekking van mijne motie te laten
ontzenuwen. Ik blijf er dus bij, om thans van den Raad een
uitspraak te vragen. Ik herhaal nogmaals, dat de motie op
niets vooruitloopt, zij beoogt alleen te doen uitmaken, dat de
repeling zal worden vastgesteld door den Raad, en niet, zooals
Burg. en Weth. dit wenschen, dat die regeling zal worden
overgelaten aan de ambtenaren. Dat is het punt, en het
éénige punt, waarover het gaat.
De Voorzitter. Het spijt mijdat de heer Aalberse niet
kan medegaan met de wijziging, door mij aan de hand gedaan,
want het is niet juist, wat de heer Aalberse opmerkte, dat
daardoor zijne motie zou worden ontzield. Het is reeds door
den heer juta en door mij gezegd, dat Burg. en Weth.
sympathie hebben voor het denkbeeld van den heer Aal
berse, maar dat zij nog niet de overtuiging hebben, dat
eene regeling door den Raad practisch uitvoerbaar zal blijken.
En waarom .niet? Omdat wij van alle takken van gemeente
lijken dienst nog niet de gewenschte inlichtingen hebben
ontvangen. En ook daarom heb ik gevraagd, wat wij zullen
hebben aan eene algemeene en daarom uniforme regeling,
wanneer de uitzonderingen daarop zoovele zullen zijn, dat de
regeling er onder verdwijnt. Door die vele uitzonderingen zal
de regeling toch practisch worden gelegd in handen van de
Directeuren. En omdat wij omtrent de resultaten nu nog geen
voldoende zekerheid hebben, zeg ik: laten wij het principe nu
niet door eene stemming in gevaar brengen, maar laten wij
aan Burg. en Weth. een onderzoek opdragen, of de regeling,
door den voorsteller gewenscht, ook uitvoerbaar is, en laten
Burg. en Weth. dan van het resultaat van hun onderzoek
verslag aan den Raad uitbrengen. Wanneer Burg. en Weth.
tot de conclusie komen, dat eene regeling door den Raad uit
voerbaar is, dan zal die regeling er ook komen, en mochten
Burg. en Weth. tot eene andere conclusie komen, dan zal de
Raad ook dit vernemen en hierover nog vrijelijk kunnen be
slissen. Ik zie dus niet in, waarom wij nu over het principe
moeten gaan beslissen, waar Burg. en Weth. verklaren nog
niet de noodige gegevens te hebben.
De heer Aalberse heeft ook nog gewezen op andere steden
en o.a. den Haag aangehaald, waar in het werkliedenregle
ment eene regeling der rusttijden is opgenomen. Een onder
zoek heelt mij echter geleerd, dat die regeling wèl in het
reglement is opgenomen, maar dat zij feitelijk nog niet tot
stand is gebracht, nog niet in werking is getreden. Jk herhaal,
dat de heer Aalberse zijn doel veel beter zal bereiken, wanneer
hij genoegen kan nemen met de wijziging der motie, door
mij aan de hand gedaan.
Stel bijv. dat de motie van den heer Aalberse wordt afge
stemd dan is hij veel verder van zijn doel, dan wanneer de
motie wordt aangenomen, in den door ons aangegeven zin
gewijzigd. In dat geval toch zou hij waarschijnlijk de motie
met algemeene stemmen door den Raad aangenomen krijgen,
waardoor zij veel grooter gewicht voor Burg. en Weth. ver
krijgt, zelfs dan wanneer zijne motie werd aangenomen met
misschien enkele stemmen meerderheid. Ik geloof, dat de
Raad zekerder gaat, wanneer hij ons geeft niet een over
bodige motie, maar een motie, die de zaak,' op welke wijze
ookweer in den Raad terugbrengt, gesteund door het onder
zoek van Burg. en Weth.
De heer Aalberse. Ik geloof, dat de zaak nu wel van alle
kanten is bekeken en voldoende toegelicht. De Raad zal
daarover nu wel kunnen oordeelen ook zonder verdere be
sprekingen, maar op één punt wensch ik toch nog even te
antwoorden. U zeide zooeven, mijnheer de Voorzitter, dat dit
zou zijn een voorstel tot eenheid van regeling, tot uniforme
regeling, en nu wil ik er daartegenover juist op wijzen, dat
het woord, waartegen Gij Uw zwaarste geschut richt, in de
motie niet voorkomt. De motie houdt alleen in, dat een
regeling zal worden vastgesteld door den Raad, maar hoe die
regeling zal moeten zijn, dat wordt door deze motie niet uit
gemaakt. Uw zwaarste geschut is gericht tegen de uniformiteit
van een regeling, en ik geef toe, dat daarvoor reden zou
kunnen zijn. Maar het is mijne bedoeling hoegenaamd niet,
thans daarover een beslissing uit te lokken, maar alleen over
het beginsel, of de Raad tenslotte de regeling zal vaststellen
of anderen.
De Voorzitter. Wanneer een regeling, door den Raad
vastgesteld, wordt gewenscht, dan moet dat zijn een regeling,
die alle takken van gemeentelijk bedrijf omvat, omdat anders
de regeling van deze materie door den Raad geen zin zou
hebben. Wanneer de Raad zou moeten specificeeren en voor
ieder bedrijf afzonderlijk een regeling vaststellen wat betreft
de rusttijden des nachts en voor den Zondag, dan ware
het in de gegeven omstandigheden zeker meer doeltreffend
dit over te laten aan de betrokken hoofden van dienst, die
toch altijd de Commissies van bijstand boven zich hebben,
dan een regeling door den Raad te doen vaststellen, die dan
toch niet uniform zou kunnen werken. Ik blijf er dus bij, dat
het beter is de motie te redigeeren zooals door ons is aange
geven, waardoor in deze materie door Burg. en Weth. ver
slag zal moeten worden uitgebracht.
De heer Bosch. Ik zou zeer zeker liever hebben gezien, dat
men nu kon hebben besloten tot een regeling als de heer
Aalberse bedoelt, maar aan de andere zijde ben ik ook vol
strekt niet blind voor hetgeen door Burg. en Weth. wordt
aangevoerd, en omdat zij nu niet alleen in uitzicht stellen,
maar vast besloten zijn den Raad opnieuw van voorlichting
te dienen, daarom wensch ik ook mijne stem uit te stellen
totdat Burg. en Weth. daarover meer licht zullen hebben
verspreid. En dan hoop ik, dat dat zal zijn zoodanig, dat de
zaak door den Raad zal kunnen worden geregeld.
De Voorzitter Indien de heer Bosch dit zou kunnen goed
vinden, dan zou het beste zijn, dat hij de motie van den
heer Aalberse overneemt, geamendeerd zooals door mij is
aangegeven. Dan hebben Burg. en Weth. te dien aanzien een
leiddraad in eene uitdrukkelijke beslissing van den Raad.
De heer Bosch. M. d. V. Ik zou daartoe alleen genegen
zijn, wanneer de heer Aalberse het volstrekt niet wenscht te
doenzoolang ik dat niet heb gehoord, doe ik het evenwel
niet.
De heer Aalberse. Dan wil ik daarop nog antwoorden,
dat ik voor mij een dergelijke motie absoluut overbodig acht.
Burg. en Weth. weten nu al wel, dat de Raad verlangt, dat
Burg. en Weth. de zaak onder de oogen zullen zien; en de
Raad weet nu al, dat Burg. en Weth. zelf de noodzakelijk
heid en wenschelijkheid van zulk een onderzoek inzien; dus
behoeft men geen moeite te doen om dat nog eens in een
motie te zetten en die bij acclamatie aan te nemen; dat is
absoluut overbodig voor den Raad zoowel als voor Burg. en
Weth., die nu wel voldoende den geest van den Raad kennen.
Maar voor Burg. en Weth. is het niet overbodig bij voorbaat
te weten, hoe de Raad zich uitspreekt niet of er moet
komen een uniforme regeling, maar of er moet komen een
regeling door den Raad.
De Voorzitter. Wanneer niet een dergelijke uitspraak is
gedaan, dan bestaat er voor Burg. en Weth. geenerlei ver
plichting om iets te doen; gesteld dat de motie van den
heer Aalberse wordt verworpen, dan staan wij nog voor den
Raad op het standpunt, alsof er niets naders is beslist. Wan
neer dus de Raad een nieuwe behandeling van de zaak wil,
dan is het beter dat er een votum uit den Raad kome.
Daarom heb ik gevraagd, of de heer Bosch de motie niet
gewijzigd wilde overnemen, hetgeen ik niet kan doen.
De heer de Goeje. M. d. V. Het komt mij voor, dat de motie
van den heer Aalberse nu geheel overbodig is. Burg. en Weth.
zeggen een onderzoek toe en zullen van hun bevinding verslag
doen aan den Raad. En dan zal de Raad ovei het beginsel
kunnen beslissen met volkomen voorlichting door Burg. en Weth.
Ik zou nu willen vragen of er iets voor te zeggen is, dat de Raad
thans beslist zonder eene degelijke voorlichting, in plaats van
later met volledige inlichting. Wij moeten nu maar alles
aannemen op de verzekering van den heer Aalberse, dat het
in andere gemeenten is gebleken wel te kunnen, zonder dat
de zaak hier eerst behoorlijk is onderzocht.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Aalberse in stemming gebracht,
wordt met 11 tegen 9 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Bosch, Korevaar, Juta, de Goeje,
Bots, Driessen, Hasselbach, Timp, Le Poole, P. J. Mulder en
Eerstens.
Voor stemmen de heerenAalberse, van Hoeken, Vergouwen,
Verhey van Wijk, A. Mulder, van Tol, van der Eist, Sijtsma
en Witmans.
De heer van Hoeken. M. d.V. Nu de motie van den heer Aalberse
verworpen is, zou het wellicht den schijn kunnen hebben,
alsof van de zijde van het Dag. Best. zou kunnen worden
aangenomen, dat de zaak thans geheel van de baan is. Ik heb
echter te veel vertrouwen in het college van Burg. en Weth.
om te onderstellen, dat zij thans de zaak op de lange baan
zullen schuiven; zij zullen wel degelijk het vroeger toegezegde