98
DONDERDAG
13 JULI 1905.
2°. de betere voeding, kleeding en ligging, die door het
tegenwoordige bestuur dringend noodzakelijk geacht werd.
3°. verbeteringen van het gebouw, die uit een hygiënisch
oogpunt noodzakelijk waren. Volgens onzen geneesheer zijn
nog veel meer veranderingen noodig, maar uit gebrek aan
de noodige middelen hebben wij ons tot dusverre alleen tot
het hoog noodige bepaald.
4°. Verhooging der salarissen van het personeel, overeen
komstig de eischen des tijds.
Het behoeft zeker geen betoog, dat Regenten, inziende dat
het tekort hierboven genoemd niet wordt veroorzaakt door
uitgaven van tijdelijken aard, maar een gevolg zijn zoowel
van aangebrachte zeer noodige verbeteringen, die voortdurend
meerdere uitgaven vereischen als van het vermeerderde aan
tal verpleegden, er groot bezwaar in zien pogingen in het
werk te stellen om het tekortwaarvoor zij staante dek
ken door het kapitaal aan te spreken. Immers het is te voor
zien dat waar de meerdere uitgaven voor verreweg het
grootste gedeelte van blij venden aard zijn, dan ieder jaar het
kapitaal zou moeten worden aangesproken wat tengevolge
zou hebben dat dit langzamerhand zou inteeren en dus tegen
over de vermeerdering van uitgaven jaarlijks een verminde
ring van inkomsten zou komen te staan, daargelaten nog
dat Regenten voor een dergelijke afschrijving zeer zeker de
vereischte goedkeuring van de daarvoor aangewezen autori
teiten niet zouden verkrijgen. Het is om deze reden dat Re
genten het hun plicht achten pogingen in het werk te stel
len om hun inkomsten te zien vermeerderen en de meest
voor de hand liggende weg om daartoe te geraken kwam hun
voor om aan het Gemeentebestuur een jaarlijksche subsidie
te verzoeken.
Wat toch is bet geval? in ons gesticht worden op het
oogenblik verpleegd 183 kinderen. Hieronder zijn 87 zooge
naamde houkinderen, dat zijn door hunne ouders verlaten
kinderen, die door ons op verzoek van Burgemeester en Wet
houders zijn opgenomen en voor de verzorging van welke
verpleegden ons door het Gemeentebestuur hoegenaamd niets
vergoed wordt. Het is dan ook geen wonder dat in vroegere
jaren ons gesticht van de gemeente een belangrijke jaarlijk-
sche subsidie beeft genoten. Hoewel niet met besliste zeker
heid te zeggen, meenen wij toch voldoenden grond te hebben
om aan te nemen dat die subsidie f 10.000 per jaar heeft
bedragen, waarbij wij het van belang achten er op te wijzen
dat toen ter tijde het aantal houkinderen ongeveer de helft
bedroeg van het tegenwoordige.
Het is zeker niet ondienstig hierbij de vraag te stellen en
in het kort te beantwoorden waarom aan deze subsidieering
een einde is gekomen.
In het jaar 1873 is aan het Weeshuis ten deel gevallen
een gedeelte der nalatenschap van den Heer M. Wijnaendts
te Maarsseveen, welk aandeel bedroeg ruim f 100.00Ö. In Oc
tober van dit jaar hebben Burgemeester en Wethouders aan
Regenten een opgave verzocht van het juiste bedrag van het
geen het Gesticht uit genoemde nalatenschap had ontvangen.
Eerst in Augustus 1874 kon het juiste bedrag aan Burge
meester en Wethouders worden opgegeven en tegelijk daar
mede berichtten Regenten aan Burgemeester en Wethouders
dat zij meenden den Raad te moeten voorstellen nu het ge
meentelijk subsidie te brengen op f 5000 en het voor het
vervolg telken jare met 10% van de hoofdsom te verminde
ren. Nu zou men naar onze meening een verkeerde gevolg
trekking maken wanneer men hieruit zou willen afleiden, dat
Regenten van oordeel waren dat zij na ontvangst van het
legaat Wijnaendts geen subsidie meer noodig hadden. Wij
steunen deze meening niet alleen hierop dat het bedrag van
het subsidie veel grooter was dan de rente die het geërfde
kapitaal zou afwerpen, maar voornamelijk op het volgende
belangrijke feit.
Ten zelfden tijde dat het legaat Wijnaendts aan het Wees
huis ten deel viel was door den Kerkeraad der Nederlandsch
Hervormde Gemeente aan den Gemeenteraad verzocht de su-
perintendentie over het Weeshuis aan hun College over te
dragen. Het komt ons voor dat deze zaak op het zooeven
genoemde voorstel van Regenten die sterk tegen de over
dracht gekant waren geïnfluenceerd moet hebben en dat
zij met hun propositie hebben willen invloed oefenen op
het ten deze door den Gemeenteraad te nemen besluit. Wan
neer de gemeente het Weeshuis niet meer behoefde te sub
sidieeren dan zou, zoo stellen wij ons de gedachtengang
der toenmalige Regenten voor daarmede de hoofdreden
vervallen die zou kunnen worden aangevoerd ten gunste van
het verzoek des Kerkeraads, n.l. de financieele last door het
Weeshuis op de gemeente drukkende. En dat er voor Regen
ten alleszins termen bestonden om zich ongerust te maken
dat de Raad op het verzoek van den Kerkeraad zou ingaan
en dus het Weeshuis onder superintendentie van den Kerke
raad zou gebracht worden, moge hieruit blijken dat een ten
deze benoemde Raadscommissie bestaande uit Mrs. Cock,
Buys en Goudsmit den Raad adviseerde het verzoek van den
Kerkeraad in te willigen onder meer opmerkende dat dan de
Gemeente iri het vervolg van den fmancieelen last van het
Weeshuis ontheven zou worden. In zijn vergadering van 4
December 1874 heeft echter de Gemeenteraad, zich niet met
dit advies kunnende vereenigen, het genoemd verzoek des
Kerkeraads gewezen van de hand.
Teekenend is het dat Regenten toen dadelijk hebben ge
tracht de inkomsten op andere wijze te vermeerderenwant
reeds den 14den December d a v. hebben zij in hunne verga
dering besloten aan alle gegoede ingezetenen een circulaire
te zenden tot het verkrijgen van bijdragen voor hun gesticht.
Wel een doorslaand bewijs dat onze opvatting dat Regenten
hun voorstel aan den Raad om het subsidie te verminderen
en gaandeweg geheel te doen ophouden niet hebben gedaan,
omdat zij meenden na het legaat-Wijnaendts die toelage wel
te kunnen missen.
Wij hebben eenigszins uitvoerig bij de geschiedenis van
het vroegere subsidie stil gestaan omdat wij het ter onder
steuning van het verzoek dat wij thans de eer hebben tot
uwen Raad te richten, van veel belang achten er op te wijzen
dat ons gesticht in vroegere jaren steeds een aanzienlijke
toelage uit de Gemeentekas heeft genoten en ook hierop dat
het verminderen en het ophouden van deze toelage nog
wel op voorstel van Regenten geenszins het gevolg is
geweest van de meening dat men dooi' aanwas van het kapi
taal den geldelijken steun der Gemeente niet meer behoefde.
Wij hopen dat een en ander er uwen Raad toe moge bren
gen goedgunstig op ons verzoek te beschikken. Mocht dit
onverhoopt het geval niet zijn dan zullen wij ons wij zijn
zoo vrij u hierop nog te wijzen in het vervolg genood
zaakt zien bij elk verzoek tot opname van kinderen, dat ons
van Burgemeester en Wethouders bereikt de vraag te stel
len of wij wel verplicht zijn aan dat verzoek gevolg Ie geven
want het is buiten twijfel dat wij meermalen op verzoek van
Burgemeester en Wethouders kinderen opnemen van wie het
minstens genomen twijfelachtig is of zij wel onder het begrip
«houkinderen" kunnen gerangschikt worden, terwijl wij dan
tevens, hoe ongaarne ook, in de noodzakelijkheid zouden komen
om kinderen in ons gesticht opgenomen op een oogenblik
waarop de verblijfplaats hunner ouders onbekend was, dade
lijk bij het bekend worden van die verblijfplaats weer ter
beschikking van Burgemeester en Wethouders te stellen.
Wij verzoeken uwen Raad deze laatste opmerking niet te
beschouwen als een dreigement als hoedanig het volstrekt
niet bedoeld is. Wij meenden alleen er met bescheidenheid
op te mogen wijzen dat wij gewend zijn in het belang van
hulpbehoevende kinderen meer te doen dan naar streng recht
van ons zou kunnen gevorderd worden, veronderstellende
dat dit voor u een reden te meer kan en zal zijn om ons
verzoek een gewillig oor te leenen.
Wat ten slotte het bedrag van het subsidie betreft meenen
wij niet te veel eischend te zijn, wanneer wij u voorstellen
dit te bepalen op f 30 per kind dat ingevolge verzoek van
Burgemeester en Wethouders in ons gesticht wordt opgenomen.
Regenten voornoemd
J. C. van der Lip, Voorzitter.
Abr. Corts, Secretaris.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
5°. Verzoek van de Leidsche Katoenmaatschappij «voorheen
de Heijder en C°.", om vergunning tot uitbreiding van de
houten loods op het terrein der Katoenweverij, kad. bekend
Sectie A n°. 1080.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
6°. Missive van de Commissie voor het Stedelijk Museum,
houdende aaanbeveling ter benoeming van een lid dier Com
missie.
Zal worden opgenomen onder de Ingekomen Stukken.
7°. Verzoek van het Bestuur der Vereeniging «Volksspeel
tuinen" te Leiden, om een subsidie uit de gemeentekas.
Dit stuk luidt als volgt:
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Ten gevolge van Uwe groote welwillendheid ten opzichte
van de behandeling in Uw midden van het verzoek der heeren
gebroeders van Ulden om de twee door hen van de gemeente
Leiden gepachte perceelen van het Raamland aan den Hoogen
Rijndijk te mogen onderverhuren aan de vereeniging «Volks
speeltuinen" te Leiden heeft deze vereeniging bedoeld ter
rein opengesteld voor de kinderen der scholen voor on- en
minvermogenden van alle gezindten.
Het bestuur der Vereeniging begon met eenige leerjaren
'der scholen vierde klasse uit te noodigen en zal weldra meer
klassen en meer scholen tot het terrein toelaten. Dat niet
reeds de leerlingen van alle bedoelde scholen tegelijk zijn uit-
I noodigd, vindt zijn grond in de omstandigheid, dat voor de