83
Art. 8.
Acht de schoolarts wegens de bijzondere gesteldheid van
een leerling voor dezen een bijzonderen maatregel (zooals
het aanwijzen van een bepaalde zitplaats) noodig, dan ver
zoekt hij het hoofd der school hierin te voorzien of hierom
trent voorstellen te doen. De schoolarts heelt echter in geen
geval het recht aan het hoofd der school bevelen te geven.
Is de arts van oordeel, dat aan zulk een verzoek geen of
onvoldoend gevolg wordt gegeven, dan zendt hij daarvan
bericht aan Burgemeester en Wethouders.
Art. 9.
De schoolarts ziet toe, dat aan kinderen, die lijden aan kwalen,
welke voor de overige leerlingen nadeelig of hinderlijk zijn,
desnoodig tijdelijk het verblijf op de school wórde ontzegd.
Art. 10.
Het onderzoek bedoeld in art. 3 heeft niet plaats: dat,be
doeld sub. 1°, wanneer binnen den tijd van één maand;
dat bedoeld sub. 2°, wanneer binnen den tijd van 8 dagen,
de leerling door een geneeskundige wordt onderzocht op die
punten, waarop de schoolarts dit wenschelijk acht. De school
arts ontvangt ten spoedigste bericht van den uitslag van dat
onderzoek.
In spoedeischende gevallen kan de schoolarts in het belang
van de hygiëne der school dadelijk handelend optreden.
Art. 11.
Onder «besmettelijke ziekten" begrijpt deze verordening, be
halve de ziekten genoemd in art. 1 der wet van 4 December 1872
(Staatsblad N°. 134): mazelen, roode hond, kinkhoest, bof, water
pokken, favus capitis et corporis, alopecia areata, trachoma,
conjunctivitis follicularis, besmettelijke conjunctivitiden, try-
chophytia capitis et corporis, microsporia en pediculosis capitis
et corporis, erysipilas, besmettelijke angina, lupus, open tuber-
culeuse aandoeningen en luetische aandoeningen.
Art. 12.
Wanneer hem dit noodig voorkomt, stelt de schoolarts
aan Burgemeester en Wethouders voor om tot tijdelijke
sluiting desinfectie eener school of eener klasse over
te gaan.
De schoolarts is verplicht, ook buiten de tijden in art. 5 en 6.
bec&eld, zoo spoedig mogelijk de school te bezoeken, wanneer
hem dit door het hoofd der school schriftelijk wordt verzocht,
wegens vermoeden van besmettelijke ziekte of wegens dringende
omstandigheden hiermede in verband staande.
Overige bepalingen.
Art. 13.
De schoolarts brengt jaarlijks vóór 1 Februari een verslag
van zijne bevindingen uit aan Burgemeester en Wethouders.
Art. 14.
Indien de schoolarts voornemens is langer dan 3 dagen af
wezig te zijn, geeft hij hiervan kennis aan de hoofden der
scholen, uitgenomen in vacantietijden.
Voor afwezigheid langer dan een maand behoeft hij verlof van
Burgemeester en Wethouders, die zoo noodig voor zijne
vervanging zorgen.
Art. 15.
Deze verordening treedt in werking op 1 September 1905.
N°. 153.
Leiden, 5 Juli 1905.
Bij nevensgaand verzoekschrift wordt u door den Kerkeraad
der Nederduitsch Hervormde Gemeente alhier verzocht »een
verordening vast te stellen, waardoor bepaald wordt dat in de
gemeente Leiden de voor het publiek toegankelijke localiteiten,
voor welke vergunning is verleend, den geheelen Zondag
gespten moeten zijn" of wel subsidiair, indien zulk een ver
ordening te ingrijpend wordt geacht, te bepalen, »dat bedoelde
localiteiten op den Zondag voor het publiek niet open mogen
zijn, vóór des namiddags te twee uren".
Op het eerste gedeelte van dit verzoek zal een afwijzende
beschikking moeten volgen.
Immers bij Kon. Besluit van 4 Mei 1905 (Stbl. n°. 133) werd
wegens strijd met de wet vernietigd een besluit van den Raad der
gemeente St. Laurens, waarbij werd voorgeschreven »dat de
vr#0r het pupliek toegankelijke localiteiten, waarvoor vergunning
voor den verkoop van sterken drank in het klein is verleend,
moeten gesloten zijn iederen Zondag gedurende den ge
heelen dag".
Maar ook inwilliging van het tweede gedeelte van het ver
zoek, al zijn daartegen op grond van art. 7 3° der Drankwet
geen wettelijke bezwaren aan te voeren, schijnt ons allerminst
gewenscht. Immers met grond zou mogen worden verwacht,
dat niet alleen het verkeer door onze gemeente, door eene
dergelijke regeling, op den Zondag sterk zou worden aan
banden gelegd, maar ook dat, en juist daardoor, eene belang
rijke klasse van neringdoenden in onze gemeente, die van de
koffiehuishouders en restaurateurs, door zulk een regeling
ernstig zou worden benadeeld.
Wij geven U daarom in overweging ook op het tweede
gedeelte van het verzoek afwijzend te beschikken.
Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad
Aan den Edelachtbaren Raad der gemeente Leiden.
Edelachtbare Heeren
De Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te Leiden, gedachtig
er aan, dat het tot Uwe bevoegdheid behoort verordeningen
te maken, die in het belang der openbare orde, zedelijkheid
en gezondheid worden vereischt;
ziende op het recht, U bij de wet gegeven, om het ver-
koopen van sterken drank in de gemeente op bepaalde dagen
tegen te gaan;
bekend met den jammer door bedwelmenden drank in het
leven van velen en in geheele huisgezinnen veroorzaakt;
wenschende dat de Zondagsrust zooveel mogelijk bevor
derd worde en dat met kracht worde bestreden wat op de
Zondagsheiliging belemmerend werkt;
komt met verschuldigden eerbied door dit schrijven U ver
zoeken, zulk een besluit te nemen en zulk een verordening
vast te stellen, waardoor bepaald wordt, dat in de gemeente
Leiden, de voor het publiek toegankelijke localiteiten, voor
welke vergunning is verleend, den geheelen Zondag gesloten
moeten zijn.
Mocht het echter U voorkomen, dat hiermede te veel wordt
gevraagd, dan zou genoemde Kerkeraad wenschen, dat be
doelde localiteiten, op den Zondag voor het publiek niet open
mochten zijn, vóór des namiddags te twee uren.
De Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te Leiden.
Namens dezen
W. Brikt, l. Praeses.
Leiden, 14 April 1905. C. Hartwigsen, h. t. scriba.
N°. 154.
Leiden, 6 Juli 1905.
Bij de behandeling van het werklieden-reglement werd tegen
de bepaling van art. 25, dat aan een vast werkman, ook
zonder dat dit door hem verzocht is, eervol ontslag kan wor
den verleend, bezwaar gemaakt, omdat deze door dat ont
slag voor zichzelven en eventueel voor zijn weduwe en kin
deren aanspraak op pensioen zou kunnen verliezen, hoewel
door hem steeds voor die pensioenen was bijgedragen.
Wij erkenden de gegrondheid van dit bezwaar en noemden
het niet meer dan billijk (Zie Ingek. St. no 121 aan het
slot), dat den werkman bij ongevraagd eervol ontslag de door
hem gestorte pensioensbijdragen zouden worden gerestitueerd,
althans indien hij bij dat ontslag geen aanspraak op pensioen
of wachtgeld kan doen gelden. Immers het is zeer wel mogelijk
dat een werkman, wien, ook zonder dat hij dit verzocht heeft, eer
vol ontslag wordt verleend, toch ingevolge een der bepalingen
van art. 3 der verordening van 20 Maart 1902 (Gem.BI. no. 6)
aanspraak op pensioen of ingevolge art. 18 dier verordening
aanspraak op wachtgeld kan maken. In dat geval bestaat er
natuurlijk voor restitutie der gestorte pensioensbijdragen geener
lei reden. Wij merkten echter tevens op, dat niet het werk
lieden-reglement de plaats was om in deze leemte te voor
zien, maar dat een dergelijke regeling in de pensioensveror
deningen zelve behoorde te worden opgenomen. En dit niet
alleen, omdat die regeling daar meer eigenaardig op haar plaats
is, maar ook omdat de geopperde bedenking evenzeer alle
andere gemeente-ambtenaren als de stadswerklieden raakt.
Op grond hiervan stellen wij u dus voor:
1°. aan art. 10 der verordening van 20 Maart 1902, rege
lende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente
ambtenaren, (Gem. BI. n°. 6), toe te voegen de volgende be
paling: «Echter worden den ambtenaar de door hem gestorte
bijdragen teruggegeven, indien hem, zonder dat hij dit heeft
verzocht, eervol ontslag uit zijn betrekking wordt verleend
en hij op het oogenblik, waarop dat ontslag ingaat, noch in
gevolge art. 3 dezer verordening aanspraak op pensioen, noch
ingevolge art. 18 aanspraak op wachtgeld kan doen gelden"
2°. aan art. 19 der verordening van 25 Maart 1902; rege-