76
WOENSDAG 31 MEI 1905.
Weth. Maar om te beginnen met te laten optreden andere
personen dan de dadelijk betrokkenen, dan geloof ik, dat
zulks in de gegeven omstandigheden niet noodig is en daarom
ongeraden.
De heer Sijtsma. M. d. V. 't Is slechts een enkele vraag,
die ik wensch te doen. Ik heb met genoegen gehoord het
amendement van den heer Aalberse, dat. ik ook wensch te
steunen, maar van u heb ik gehoord, dat u het niet noodig
oordeelt en het zelfs niet nuttig acht; maar ik zou gaarne
willen weten, of er werkelijk bezwaren tegen zijn gerezen
bij de directeuren of bij Burgemeester en Wethouders, dat
de organisaties worden gehoord?
Ik weet, dat de werklieden er zeer veel prijs op stellen,
dat de organisaties wel gehoord zouden worden. Is er nu
overwegend bezwaar tegen, dan zou ik dat gaarne willen
hooren; want zoo die bezwaren er niet zijn, dan ben ik er
voor het amendement aan te nemen.
De Voorzitter. Ik zou den heer Sytsma willen doen opmerken
hetzelfde, als ik gezegd heb bij het begin van de discussie;
met den heer Aalberse is de zaak geheel uitgedebatteerd, en
nu begint de heer Sytsma van voren af aan te vragen, of er
bezwaar tegen is. Op deze wijze komen wij aan geen einde.
Ik heb gezegd, dat de werklieden zelf er geen prijs op stellen,
terwijl zij zelf persoonlijk alles kunnen inbrengen bij den
Directeur; ik ben er daarom voor, geen wijziging in dit
artikel te brengen.
De heer Sijtsma. Mag ik, M. d. V., op uw opmerking aan
mijn adres wederkeerig opmerken dat ik hier nooit misbruik
maak van de gelegenheid om te spreken; in den regel ben
ik zeer kort, en ook nu stel ik slechts een eenvoudige vraag.
Ik heb geconstateerd dat u telkens uitdrukkingen bezigde als:
»het is niet noodig, wij achten het niet nuttig, maar dat u
niet duidelijk hebt gemaakt, dat er bezwaar tegen bestaat.
Is het den Directeur te lastig? Vindt hij het te moeilijk of
onaangenaam Als dat zoo is, dan zou ik in overweging nemen
er tegen te stemmen. Die vraag is door mij gedaan, maar
niet door u beantwoord. En ik had toch wel recht deze
nuchtere vraag te doen, niet waar?
De Voorzitter. Het verschil blijkt nu hierin te bestaan,
wat een bezwaar te noemen is. Als iets onnuttig en onnoodig
is, dan is het onnut en een onnoodigheid om dat in eene be
paling op te nemen. Daarom zeg ik, dat het het bezwaar is
van onnuttigheid en onnoodigheid, dat hier in dezen geldt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Aalberse, in stemming gebracht, wordt
verworpen met 14 tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Bots, van der Lipvan Hoeken
Paul, P. J. Mulder, van Dissel, Hasselbach, Le Poole,Pera,
Juta, Korevaar, de Vries, Kerstens en Bosch.
Voor stemmen de heeren: van der Eist, Witmans, van
TolAalberse, MeulemanVergouwenvan Gruting en Sytsma.
Art. 13, aangevuld gelijk het is met de door den heer
Pera voorgestelde bijvoeging, wordt zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
Artt. 14—15 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
eri zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 16, luidende:
Als ziekengeld wordt uitbetaald:
aan vaste werklieden het bedrag van het vaste loon;
aan tijdelijke werklieden, indien zij bij den aanvang der
ziekte ten minste een vol jaar in dienst zijn, 750/o en indien
zij niet een vol jaar in dienst zijn, 50°/o van het vaste loon.
Indien de ziekte recht geeft op eene uitkeering krachtens
de Ongevallenwet 1901, wordt het bedrag der uitkeering in
mindering van het ziekengeld gebracht.
Hierop is ingediend een amendement van den heer van
Tol, strekkende om in dit artikel te laten vervallen de bepalingen
omtrent tijdelijke werklieden en allen gelijk te stellen.
De heer van Tol. M. d. V. De toelichting kan zeer kort
wezen. In dit artikel wordt bepaald, dat in geval van ziekte
de uitkeering aan de tijdelijke werklieden minder zal bedragen
dan aan de vaste werklieden. Nu is ziekte voor een tijdelijken
werkman even nadeelig als voor een vasten, ja veel nadeeliger
nog, omdat een tijdelijk werkman soms zonder werk kan
wezen, terwijl een vast werkman geregeld zijn loon ontvangt.
Verder heb ik hieraan niets toe te voegen.
De heer Korevaar. M, d. V. Bij het ontwerpen van art. 16
is de kwestie, die de heer van Tol ter tafel brengt, door het
college overwogen, maar wij hebben geen vrijheid gevonden
om aan het bezwaar van den heer van Tol tegemoet te komen.
De werklieden-organisaties hebben hetzelfde bezwaar doen
gelden als de heer van Tol te berde brengt, maar wij moeten
niet vergeten, dat de tijdelijke werklieden bij de indienst
treding niet geneeskundig worden onderzocht, zoodat men-
schen, die worden aangenomen soms voor een zeer korten
tijd, een ziekte onder de leden kunnen hebben zonder dat
zij het zelf weten; dan wordt de man ziek, krijgt zijn uit
keering, hetgeen dan zoolang kan duren dat hij eigenlijk wel
als vast werkman zou kunnen worden beschouwd. Waar
moet het heen, wanneer wij op die wijze, zonder controle
menschen, die voor acht dagen worden aangenomen, weken
en maanden lang soms ziekengeld moeten uitbetalen? Ik ge
loof werkelijk, dat dat te ver gaat. Wij doen met dit artikel
reeds een grooten sprong: de vaste werklieden krijgen dadelijk
hun volle geld, en voor de tijdelijke is het toch al heel aardig,
dat menschen, die een half jaar in dienst zijn, ook een uit
keering krijgen; dat is toch reeds een groote avance.
Ik zou dus het amendement ernstig willen ontraden. In
het belang van de gemeente mogen wij dat toch niet doen,
omdat een dergelijke maatregel voor de gemeente-finantiën
zeer ingrijpend zou zijn.
De Voorzitter. U hoort, dat de heer Korevaar van meening
is, dat de gemeentefinantiën tengevolge van uw amendement
te veel zouden worden aangesproken, terwijl er bovendien
toch ook wel verschil is tusschen vaste werklieden en tijdelijke.
De heer van Tol. Ik blijf van meening, dat ziekte voor
beiden even schadelijk is. De heer Korevaar zegt, dat die
menschen dikwijls voor acht of veertien dagen worden aan
genomen, maar de gewoonte is, dat steeds zooveel mogelijk
dezelfde werklieden worden genomen, zoodat men dus zeker
wel kan weten, welke menschen men in dienst neemt. Als zij
ziekelijk zijn, worden ze zeker wel niet aangenomen.
Het amendement van den heer van Tol blijkt niet voldoende
te worden ondersteund, zoodat het verder geen punt van
beraadslaging kan uitmaken.
Art. 16 wordt daarop onveranderd zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 17, luidende:
„Indien de ziekte langer dan 6 weken duurt, kan de be
trokken Commissie van bijstand of beheer machtiging ver-
leenen om het ziekengeld alsnog gedurende drie maanden uit
te betalen.
Daarna kan de uitbetaling slechts met goedkeuring van
Burg. en Weth. plaats hebben."
De Voorzitter. Door Burg. en Weth. is overgenomen
de door de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen
voorgestelde lezing, die luidt: Indien de ziekte langer dan 6
weken duurtkan de betrokken Commissie van bijstand of
beheer alsnog gedurende drie maanden machtiging verleenen
om het ziekengeld uit te betalen.
De bedoeling is geheel dezelfde, alleen de redactie is een
andere.
De heer van Dissel. M. d. V. Zooals het hier staat is de
bepaling in zekeren zin imperatief, nl. dat wanneer iemand
zeven weken ziek is, dan kan de betrokken Commissie alsnog
machtiging verleenen om de uitbetaling van ziekengeld drie
maanden voort te zetten, geen korteren termijn. Dat zal de
bedoeling wel niet zijn, maar mij dunkt, dat het er staat,
waarom ik in overweging zou willen geven te lezengedurende
hoogstens drie maanden.
De Voorzitter. De lezing van de Commissie voor de Huis
houdelijke Verordeningen is juist overgenomen om daarmede
eenigszins aan het bezwaar tegemoet te komen, ofschoon er
staat »kan", waaruit volgt, dat ook machtiging kan worden
gegeven voor een korteren tijdEvenwel is uwe lezing
tot op zekere hoogte op zich zelf wel juist, zoodat zou kunnen
worden gelezenhoogstens drie maanden. Burg. en Weth.
vinden die lezing ook beter en nemen dus uwe opmerking
ter harte.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 17, gelijk het is gewijzigd, wordt daarop zonder hoof
delijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 18, luidende:
«Ziekengeld wordt niet uitbetaald, indien:
lo de ziekte of de ongeschiktheid tot werken het gevolg is
van drankmisbruik of van eenige andere buitensporigheid
van den werkman;
2o de werkman de hem gegeven geneeskundige voorschriften
niet in acht neemt
3o de werkman weigert om, met behoud van zijn vaste loon,
andere dan zijn gewone werkzaamheden, hem in overleg
met zijn geneesheer opgedragen, te verrichten."
De heer Meuleman. M. d. V., naar aanleiding van sub 1°.
van het voorgestelde artikel wensch ik alleen te vragen, hoe