74 WOENSDAG 31 MEI '1905. in lid 3 wordt bepaald, dat het verlof »wordt verleend", zie ik daarin niet zoozeer een gunst als wel betrekkelijk een recht, waarbij alleen het voorbehoud is gemaakt: «tenzij de werkzaamheden of de reeds aan anderen verleende verloven dit niet toelaten." Dat is, dunkt mij, toch volkomen rationeel. De bedoeling van art. 12 is dus, naar het mij voorkomt, om als het eenigszins mogelijk is iederen werkman een jaarlijksch verlof toe te staan; wat wil men nu nog meerDe werkzaam heden kunnen natuurlijk van dien aard zijn, dat het geven van verlof niet uitkomt, en daarom moet er voor gezorgd worden, dat door de verloven de boel niet in de war gestuurd wordt. Ik kan echter uit het artikel niet halen, dat de Directeur zonder opgaaf van redenen zou kunnen zeggen «neen, het gebeurt niet, gij krijgt geen verlof." Misschien geeft de toelichting van Burg. en Weth. tot die opvatting eenigszins aanleiding, omdat daarin gezegd wordt, dat geen bepaald recht op verlof wordt toegekendmaar uit hetgeen verder wordt gezegd volgt, geloof ik, dat mijne opvatting juist is, want er staat verder: «Dit neemt echter niet weg, dat ingev olge het bepaalde bij het 3de lid het aangevraagde verlof in normale omstandigheden niet wordt geweigerd tenzij".... enz. Ik geloof dus, dat het betoog van den heer Aalberse een storm in een glas water is en dat er al nage noeg staat wat hij wil. De heer Aalberse. Ik constateer, naar aanleiding van hetgeen mijn geachte buurman daar heeft gezegd, dat het voorstel van Burg. en Weth. en het mijne niet hetzelfde zijn, hetgeen ook duidelijk gebleken is uit wat de heer Korevaar heeft gezegd. Waarin het wel overeenkomt, dat is wat betreft het finantieele resultaat. Dank zij den heer Juta hebben wij daarover een zeer interessante beschouwing ge hoord die ik voor mij zeer nuttig heb gevonden dat hier werd gehouden, maar die niets afdoet aan de beteekenis van de verandering van i>kanin i>zal" Want ook de heer Korevaar heeft gezegd: hetzij het er in staat als een gunst of als een recht, gegeven zal het verlof worden, dus het finantieele resultaat blijft precies hetzelfde. Of men een gulden moet uitgeven voor een recht of voor een gunst, het blijft 100 cent; dus ten opzichte van de gemeentekas, uit een finantieel oogpunt, is er niet het geringste tegen het amen dement ingebracht noch in te brengen. Het is eenvoudig overeenkomstig de toelichting bij het artikel. En ik blijf er bij, dat, wanneer men dergelijke dingen als een gunst wil geven en men is overtuigd, dat zij toch niet kunnen worden geweigerddat het dan beter is het recht daarop royaal te erkennen. En wat betreft de tactische moeilijkheid, waar de heer Korevaar over sprak, ik breng gaarne hulde aan zijn tactisch beleid in het college van Burg. en Weth., waar door hij het zoo ver heeft gebracht, dat wij thans een ont- werp-reglement in behandeling hebbenmaar die moeilijkheid bestaat voor mij nieh Want wordt mijn amendement ver worpen, dan is nog niet het artikel weg, waarbij ik tenslotte mij ook kan neerleggen. Ik acht het alleen beter geen gunst te geven waar men feitelijk een recht op het oog heeft. De heer Paul. M. d. V. ik kan mij met het voorstel van den heer Aalberse volkomen vereenigen. Dat in de eerste plaats. En in de tweede plaats zou ik art. 12 zoo gewijzigd wenschen te zien, dat den werkman het recht wordt gegeven om dat verlof niet ineens in zijn geheel te ontvangen, maar bij gedeelten, wanneer hij dat wenscht. Het kan toch voor komen, dat een werkman liever drie dagen verlof heeft in den eenen tijd van het jaar, en in den anderen tijd van het jaar nog eens drie dagen. Dan heb ik tegen de eerste alinea van het artikel nog een bezwaar, dat deze naar mijn meening niet correct is gesteld. Er kan toch moeilijk sprake van zijn, om aan iemand, die nog pas zes maanden in dienst van de gemeente is, een jaarlijksch verlof te geven. Ik zou daarom willen voorstellen dat aldus te lezen: «Iedere werkman, die van 6 maanden tot een jaar onafge broken in gemeentedienst is geweest, heeft recht op een verlof van tezamen 3 dagen en hij, die ten minste een jaar onafge broken in gemeentedienst is geweest, heeft recht op een verlof van tezamen 6 werkdagen per jaar met behoud van het loon.'' De heer van Hoeken. Wat bedoelt de heer Paul eigenlijk met te spreken van 6 tot 12 maanden De bedoeling van het artikel is, dat als men zes maanden onafgebroken in dienst van de gemeente is geweest, men recht heeft op een verlof, maar als men nu daarvan maakt van 6 tot 12 maanden, dan moet ook bepaald worden, dat de werkman verlof krijgt, bv. wanneer hij 9 of 10 maanden in dienst is, anders toch ligt er in op gesloten, dat hij 12 maanden in dienst moet zijn geweest. Het amendement-Paul wordt voldoende ondersteund en kan dus een onderwerp van verdere beraadslaging uitmaken. De Voorzitter. Ik wensch even op te merken, dat er niet zoo heel veel verschil is tusschen de regeling van den heer Paul en de door Burg. en Weth. voorgedragene. Eigenlijk ligt ook hier weer het zwaartepunt in het gebruik van het woord «recht", dus het argument tegen het amendement van den heer Aalberse kan ook in zijn vollen omvang gelden tegen dat van den heer Paul. De heer Paul. Het schijnt den heer van Hoeken niet duideljjk te wezen, waarom ik mijn amendement rtog wel even wil toelichten. In de eerste alinea van het artikel worden twee gevallen onderscheidenhet eene is voor degenen, die niet een geheel jaar in dienst van de gemeente zijn geweest, en het tweede voor degenen, die langer dan een jaar in gemeentedienst geweest zijn. Nu kan er toch moeilijk sprake van zijn, om aan iemand, die zes maanden en een dag in dienst van de gemeente is geweest, een «jaarlijksch" verlof te geven. Daarom zeg ik, dat het artikel niet correct gesteld is. De Voorzitter. De heer Paul wil purist zijn, maar hij begint zijn amendement met de woorden «per jaar". Is nu hier «per jaar" niet hetzelfde als «jaarlijks?" De heer Paul. Ik spreek alleen van «per jaar" ten aanzien van de werklieden, die langer dan een jaar in dienst van de gemeente zijn. De Voorzitter. Ja, maar de zin loopt door.... In elk geval, hoe het ook zij, tegen het amendement van den heer Paul zijn dezelfde bezwaren als tegen dat van den heer Aalberse. Hieromtrent wensch ik nog op te merken, gesteld al, dat wij er ons mede konden vereenigen, dan belooft het toch meer dan het eigenlijk geeft. Want wat staat er in het, amendement? Dat verlof zal worden gegeven van hoogstens drie dagen, behalve dan, wanneer het geval aanwezig is van de volgende alinea van het artikel. Daarom is het beter het artikel te laten zooals het hier luidt, hetgeen ook meer be vorderlijk zal zijn aan een vrijgevige toepassing. Indien de werkman zóózeer op zijn recht gaat staan, dan zou de Directeur kunnen antwoorden: gij hebt recht op hoogstens zóóveel dagen, dus kan ik volstaan met een halven dag Ik zeg dat maar om te doen uitkomen, dat het niet goed is altijd zoozeer de rechten en plichten tegenover elkander te stellen. Dan gaat het hard tegen hard. Wanneer blijkt, dat hier de bedoeling is in het artikel te lezen, dat zoo mogelijk het hoogste verlof zal worden toegekend, dan schept men tusschen den Directeur en den arbeider een betere ver houding dan wanneer met zoovele woorden wordt gesproken van het geven van een recht. Daarom geloof ik, dat het voor een milde toepassing van het artikel het best is, het vast te stellen, gelijk het hier luidt. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben het niet eens met hetgeen D daar zoo pas hebt gezegd. Als wij zoo redeneerendan deden wij beter in het geheel geen reglement te maken. Wij willen de rechtspositie van den werkman regelen en nu te zeggen: als er zooveel wordt bepaald en vastgesteld, dan zal dat over en weer den goeden geest niet bevorderen, men moet wat aan de welwillendheid overlaten", dat past niet in het kader van een reglement. Daarin omschrijft men rechten en plichten. Nog wil ik er op wijzen, dat het amendement-Paul verder gaat, waar het 't woord «hoogstens" wil laten vervallen en eenvoudig spreekt van 3 en 6 dagen, terwijl volgens het artikel zelf de directeur ook met een halven dag kan volstaan, wat het verlof tot een paskwil zou maken." De Voorzitter. De opmerking van den heer Sijtsma is in zooverre juist, dat zij minder nog aan mijn adres te richten zou zijn dan wel tegen de gansche regeling. Mijne bedoeling is niet anders geweest dan in het licht te stellen, dat wij in onnoodige gevallen niet moeten gaan spreken van rechten en plichten doch daarover zal ik nu niet meer met hem debatteeren. Bovendien vindt de heer Sijtsma in al. 3 van art. 12 de weerlegging van wat hij zegt, waar staat, dat het verlof door den Directeur wordt verleend, «tenzij naar zijn oordeel de werkzaamheden of de reeds aan anderen verleende verloven dit niet toelaten." Ik geloof, dat de discussie over het amendement nu is uit geput en zal die nu sluiten en de amendementen in stemming brengen. Het amendement-Paul, in stemming gebracht, wordt ver worpen met 12 tegen 9 stemmen. Tegen stemmen de heeren: Bots, van der Lipvan Hoeken, P. J. Mulder, van Dissel, HasselbachLe Poole, Pera,Juta, Korevaar, de Vries en Kerstens. Voor stemmen de heeren: van der Eist, Witmans, Paul, van Tol, Aalberse, MeulemanVergouwen, van Gruting en Sytsma.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 4