WOENSDAG
31 MEI 1905.
85
maar ik heb dat niet gedaan, omdat ik zeker verwachtte, dat
dan thans die argumentatie tegen mij zou gekeerd worden.
Maar de juridische tegenstanders van een scheidsgerecht had
den toen niets tegen mij kunnen aanvoeren, wanneer ik er
op gewezen had, dat volgens art 130 de Raad de bezoldigingen
regelt, en dat 't vaststellen van een minimum allerminst een
regeling van de bezoldiging kan worden genoemd. M. i. is
dan ook hetgeen daaromtrent door den Raad is aangenomen
niet met den geeri van de Gemeentewet overeen te brengen.
Toch kwam ik daar niet tegen op. Er zijn nu eenmaal bepalingen,
die in de praktijk niet meer nageleefd kunnen worden. Nu
is echter de Gemeentewet een zeer mooie wet, maar zij is
van een tamelijken leeftijd en vertoont hier en daar ook reeds
een valschen tand. Ook zij behoeft nu en dan weieens ver
betering. En wat nu betreft de uitlegging van art. 179 er
zijn juristen, die het met U, M. d. V., eens zijn, en anderen,
die het niet met U eens zijn en een geheel andere uitlegging
aan het artikel geven. En uw beroep op het Koninklijk Besluit,
dat door Minister Kuyper is uitgelokt, is zeker zeer sterk,
maar ieder zal toegeven, dat dat niet zoo'n authentieke kracht
heeft en dat het ook mogelijk is, dat binnen een niet te langen
tijd ik voor mij hoop, dat die tijd nog verre iseen ander
Minister precies het tegenovergestelde besluit uitlokt. Dus dat
beroep is wel sterk, maar niet absoluut afdoende.
Verder geloof ik, dat wij in dezen Raad maar niet een juri
disch debat moeten beginnen. Ik meen, als ik mij niet vergis,
dat men in den Haag de schorsing buiten liet scheidsgerecht
heeft gehouden, en daarmede zou dus een van de groote be
zwaren, door den Voorzitter genoemd, zijn opgelost.
Overigens zou ik nog gaarne de volgende opmerking maken.
Vooreerst is er gezegd, dat de werklieden en Bui g. en Weth.
twee partijen zouden zijn. Zonder twijfel zijn de gemeente en
de werklieden de twee partijen, en nu staan Burg. en Weth.
daar als het uitvoerend orgaan van een van de twee partijen.
Nu zal er een kwestie zijn tusschen den werkman en den
werkgever, wat ligt dan meer voor de hand, dan dat er menschen
zijn aangewezen, die buiten de twee partijen staan, om over
het geschil uitspraak te doen. Ik geloof dus, dat wanneer wij
hier spreken van twee partijen dat niet bedoeld is in dezen
zin, dat de menschen als leeuwen tegenover elkander zouden
staan, maar eenvoudig in den zin van twee verschillende be
langen van twee contracteerende «partijen".
Gisteren is er reeds op gewezen,.dat die belangen niet
zoo dikwijls tegenstrijdig zijn als men soms wel denkt, en
uiterlijk, en in een of ander concreet geval ook wel eens zoo is.
En wat betrelt de kwestie van vertrouwenik geloof, dat
waar het voorstel van Burg. en Weth. in de praktijk precies
op hetzelfde zal neerkomen als de voorgestelde motie, in de
uitspraak van den Raad in geen geval zal mogen worden
gezien een uitspraak van wantrouwen. Ik elk geval zal men
toegeven, dat deze regeling jaren zal werken, en al hopen
wij, dat Burg. en Weth. daar nog lang zullen mogen zitten,
zoo zullen er toch ook wel eens anderen komen. De invoering
van een scheidsgerecht zou daarom nooit mogen beschouwd
worden als een bewijs van wantrouwen in het tegenwoordig
Dagelijksch Bestuur.
De Voorzitter. Ofschoon het scheidsgerecht m. i. niet
anders dan zal kunnen verworpen worden, zoo wensch ik
toch nog op te merken, dat er wel degelijk verschil is, daar
een scheidsgerecht een beslissing geeft, terwijl de commissie
van onderzoek alleen advies geeft. Dat is het groote verschil,
en daarom is het gevaarlijk in dezen alleen den vorm te
willen redden.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie-van der Eist, in stemming gebracht, wordt ver
worpen met 15 tegen 8 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: Bots, van der Lip, van Hoeken,
Paul, P. J. Mulder, van Dissel, Hasselbach, Le Poole, Pera,
Juta, Korevaar, de Vries, Kerstens, Bosch en van Hamel.
Voor stemmen de heeren: van der Eist, Witmans, van Tol,
Aalberse, Meuleman, Vergouwen, Gruting en Sytsma.
De amendementen van de heeren Witmans c. s. op de artt.
24 22, 23 en 24, alsmede de nieuw voorgestelde slotbepaling
komen hierdoor te vervallen.
De heer Aalberse. M. d. V. Door mij is nog een amen
dement voorgesteld om in het eerste lid na «opgelegd" bij te
voegen de woorden: of het bepaalde bij de artt. 0 en 11 is
toegepast.
De Voorzitter. Juist; dat wordt door Burg. en Weth.
overgenomen.
Art. 21, gelijk het nu is gewijzigd, wordt zonder hoofde
lijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 22, luidende
«Burgemeester en Wethouders hooren, alvorens op het beroep
te beslissen, een daarvoor aangewezen commissie van onderzoek.
Deze commissie is samengesteld uit 3 leden.
Voor elk lid wordt een plaatsvervanger benoemd. De be
noeming geschiedt voor den tijd van één jaar.
De leden der commissie kiezen een voorzitter en een plaats-
vervangenden voorzitter uit hun midden.
Aan de commissie wordt door Burg. en Weth. een secretaris
toegevoegd."
De heer van drr Lip. M. d. V., ik trek thans mijn amen
dement betreffende dit en de volgende artikelen in.
Bij nota van wijziging van Burg. en Weth. is het ook te
lezen: 4e lid, achter «beroep": of op het verzet tegen de
voordracht.
De heer Pera. M. d. V., ik stel voor in dit artikel te
lezen: vijf leden, vooral omdat ik er prijs op stel, dat er
twee werklieden in de commissie zitting zullen hebbeneen
is maar eenen twee strekken elkander tot steun. Het is
een behoefte, dat de werklieden verzekerd zijn, dat hunne
zaak goed bekeken wordt.
De Voorzitter. Dan zal ook art. 23 eene wijziging moeten
ondergaan, door dat aldus te lezen, dat 2 leden worden
gekozen door en uit de vaste werklieden, 2 leden door Burg.
en Weth. uit de ingezetenen en 4 lid door en uit den ge
meenteraad.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Pera, voldoende ondersteund en daarop in
stemming gebrachl, wordt aangenomen met 45 tegen 8 stemmen.
Voor stemmen de heeren: van der Eist, Witmans, van
Hoeken, Paul, van Tol, Aalberse, Pera, Juta, Meuleman,
Ivorevaar, Kerstens, Vergouwen, Bosch, van Gruting en
Sytsma,
Tegen stemmen de heeren: Bots, van der Lip, P. J. Mulder,
van Dissel, Hasselbach, Le Poole, de Vries en van Hamel.
Art. 22, gelijk het thans is gewijzigd, wordt zonder hoof
delijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 23, luidende:
«Van de in het voorgaande artikel bedoelde commissie wordt
één lid en zijn plaatsvervanger door den Gemeenteraad uit
zijn midden benoemd.
Een lid en zijn plaatsvervanger wordt op de door Burg.
en Weth. te bepalen wijze gekozen door de vaste werklieden
uit de werklieden, die den leeftijd van 30 jaren hebben bereikt,
ten minste 2 jaren in gemeentedienst zijn en in de 2 aan
hunne verkiezing voorafgaande jaren niet gestraft zijn.
Een lid en zijn plaatsvervanger wordt door Burg. en Weth.
benoemd uit de ingezetenen der gemeente die den leeftijd
van 30 jaren hebben bereikt en niet behooren tot de personen
in het eerste en het tweede lid van dit artikel genoemd, noch
tot de gemeente-ambtenaren.
De werkman, die tijdens hij hetzij als lid, hetzij als plaats
vervanger deel uitmaakt van de commissie, gestraft wordt,
wordt door een ander vervangen."
De Voorzitter. Hierin moet dan de zooeven door mij om
schreven wijziging worden gebracht wat betreft de benoe
ming van de leden der Commissie en hunne plaatsver vangers.
Het art. wordt, aldus gewijzigd, zonder beraadslaging en
zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 24, luidende:
De commissie brengt aan Burgemeester en Wethouders een
met redenen omkleed advies uit, waarbij in overweging wordt
gegeven om hetzij de straf op te heffen, hetzij die te ver
zachten, te handhaven of te verzwaren.
Dit art. is bij nota van wijziging door Burg. en Weth. aldus
aangevuld, dat achter «verzwaren" moet worden gelezenof voor
zooveel schorsing en niet-eervol ontslag betreftde straf dl
of niet op te leggen of die te verzachten.
De heer Aalberse. In dit artikel zal nu nog eene kleine
wijziging moeten worden gebracht. Nu ook de gevallen ge
noemd in de artt. 6 en 11 voor de Commissie kunnen wor
den gebracht, zal in dit art. ook van schadevergoeding sprake
moeten zijn.
De Voorzitter. Juist, dat zal daarin worden opgenomen.
Aldus aangevuld, wordt het artikel zonder verdere beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 25, luidende:
«Indien aan een tijdelijken werkman, vóórdat de tijd,
waarvoor hij is aangesteld, verstreken is, eervol ontslag
wordt verleend, wordt hem hiervan ten minste 8 dagen te
voren schriftelijk mededeeling gedaan.
Hetzelfde geldt, indien aan een tijdelijken werkman, die
voor onbepaalden tijd is aangesteld, eervol ontslag verleend
wordt.
Aan tijdelijk aangestelde vrouwelijke dienstboden van
Endegeest en Rhijngeest wordt, indien haar eervol ontslag
verleend wordt, hiervan (3 weken te voren schriftelijk mede
deeling gedaan