WOENSDAG
31 MEI 1905.
83
tuiging in strijd is met den geest van de Gemeentewet, daar
het in handen legt van een college buiten Burg. en Weth.
niet alleen het opleggen van lichtere straffen, maar ook van
de zwaardere en het nemen van alle maatregelen van tucht
in hoogste instantie, hetgeen ten deele ook in strijd is met
de letter van de wet; en anderzijds staat het stelsel, dat
geheel met waarborgen is omgeven tegen onbillijke toepas
sing van straffen en andere maatregelen van tucht Want
men lette wel op, dat over de voordracht van den directeur
van den betrokken tak van dienst eerst wordt gehoord de
commissie van bijstand en beheer en daarna ook kan wor
den gehoord de commissie van onderzoek en advies, zoodat
wanneer er kwestie is van het ontslaan van een arbeider of
van het opleggen van schorsing, twee colleges daarover hun
licht laten schijnen, zoodat dus niet kan worden gezegd, dat
in dezen Burg. en Weth. onvoorbereid of partijdig voorgelicht
een beslissing zullen hebben te nemen. Ik acht het dus beter
een scheidsgerecht in het kader van dit reglement niet toe
te laten.
De heer van der Elst. Ik heb toch geen ongelijk gehad
met deze zaak te willen behandelen bij art. 20, want nu blijkt,
dat U komt met het bezwaar uit de Gemeentewet, aangezien
ook schorsing als op te leggen straf is aangenomen, waartegen
de Gemeentewet zich dan verzet. Het spreekt intusschen van
zelf, dat wanneer het scheidsgerecht wordt aangenomen, wij
nog op allerlei manieren art. 20 in overeenstemming kunnen
brengen met het artikel der Gemeentewet, terwijl wij boven
dien in allerlei onderdeelen het scheidsgerecht nader kunnen
regelen.
U hebt ook gezegd, dat nu de taak van de Commissie van
onderzoek en advies is uitgebreid, maar ik stel daartegenover,
dat die Commissie ten eenenmale iets anders is als een scheids
gerecht, iets veel minders. De Commissie van advies heeft niets
anders te doen dan advies te geven, en geeft in het algemeen
gesproken niet die waarborgen voor den werkman van een vol
komen onpartijdige berechting, als wanneer hijzelf daartoe
zijn vertrouwensmannen heeft kunnen aanwijzen.
De Voorzitter. In antwoord op uwe opmerking, dat het
toch beter was geweest daar straks uwe motie te behande
len, omdat nu de schorsing reeds als straf is opgenomen,
wensch ik te doen opmerken, dat U hebt voorgesteld een
scheidsgerecht, en wat heeft men nu aan een scheidsgerecht,
zonder dat het de bevoegdheid heeft om een van de meest
regelmatige straften toe te passen Wat zal daarvan het
nut zijn? Immers niets. Ik zie niet in, hoe wij over een
scheidsgerecht zouden kunnen spreken, dat eenmaal de macht
hebbende om recht te spreken, de schorsing niet zou kun
nen toepassen; dat zou een instelling wezen, die geen levens
vatbaarheid zou blijken te hebben.
En mag ik dan nog verder even opmerken, teneinde nut-
telooze discussie te besparen, dat ik geen bezwaar heb om
alsnog de motie van den heer van der Eist in stemming te
brengen.
Dat schijnt wellicht eenigszins inconsequent met betrek
king tot wat ik gisteren heb gezegd ten aanzien van de door
den heer Aalberse voorgestelde motie, en ik hoop ook, dat
de heer Aalberse mij dat ten goede zal willen houden: de
bedoeling is goed geweest, en ik hoop, dat de heer Aalberse
daarvan bij wat hij beoogt geen schade zal ondervinden.
Maar ik geloof nu toch, dat een motie wel te midden van
de beraadslagingen over eene verordening of reglement kan
kan worden voorgesteld, en ik heb mij nu ook voorgesteld
de motie van den heer Aalberse onmiddellijk na behandeling
van het reglement te doen behandelen.
De motie van der Eist blijkt voldoende te worden onder
steund en kan mitsdien verder een onderwerp van beraad
slaging uitmaken.
De heer Pera. M. d. V. Ik meen dat het hoogste bestuur en de
laatste beslissing moet blijven bij Burg. en Weth. Het komt
mij niet gewenscht voor het recht van beslissing te stellen
in handen eener commissie, die, wat de gemeentelijke huis
houding aangaat, geen verantwoordelijkheid draagt. De Raad
mag niet medewerken tot iets, waardoor het roer uit han
den van Burg. en Wethouders zou worden genomen.
Waar gaat het om.
Het streven is om aan de werklieden de volle zekerheid te
verschaffen, dat er recht zal gedaan worden, de toestanden
en geschillen op de vereischte wijze onderzocht, zoodat on
rechtvaardigheid bij iedere beslissing is buiten gesloten.
Met het oog daarop heb ik een paar keer reeds eene op
merking gemaakt, maar ben daarbij telkens in de rede ge
vallen met de mededeeling: wat u wilt, wordt reeds gedaan;
ik moet dat pertinent tegensprekenik vind dat in het arti
kel niet. Ik wensch, dat ten opzichte van de straffen sub
c. en d. die Commissie ook invloed zal kunnen doen gelden
en dat komt nergens voor ook niet in de nader voor
gestelde wijzigingen voor zooverre ik met een oogopslag heb
kunnen nagaan. De behandeling van zaken is zóó, dat de
straffen sub c en d worden vastgesteld volgens art. 20,
door Burgemeester en Wethouders na de Commissie van bij
stand of beheer gehoord te hebben en de betrokken perso
nen. Dan komt in art. 21, dat de werkman, die tot een der
straffen sub c en d is voorgedragen, binnen 3 dagen daar
van in beroep kan komen bij Burgemeester en Wethouders.
Dus het eenig beoordeelend en rechtsprekend college blijven
Burgemeester en Wethouders en die Commissie; die in art.
22 bedoeld is, wordt hierbij nergens genoemd
De Voorzitter. Ik heb gezegd, dat tegen de voordracht sub
c en d bij Burg. en Weth. verzet kan worden gedaan, en
dan volgt in art. 22, gelijk het nader is voorgesteld, dat Burg.
en Weth., «alvorens op het beroep of op het verzet tegen de
voordracht te beslisseneen daarvoor aangewezen commissie
van onderzoek hooren." Dat staat uitdrukkelijk in de stukken
te lezen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou wel gaarne iets
over de voorgestelde strafrechtspleging in het midden willen
brengen en naar ik meen kan dit gevoegelijk geschieden bij
de behandeling van het amendement-van der Eist c. s. Ik zal
dan al dadelijk beginnen met mee te deelen, dat ik noch
ben voor een scheidsgerecht nóch voor de door B. en W.
voorgestelde commissie van advies. Van het begin af dat ik
kennis heb gekregen van dit Reglement, heb ik mij met
die commissie niet goed kunnen vereenigen: ik heb er mij
echter in de Commissie voor de huishoudelijke Verordeningen
niet tegen willen verzetten. Misschien, zoo dacht ik, is er
eenig raison voor om, wanneer een gestrafte werkman in
appel komt bij Burg. en Weth. dan het advies in te winnen van
een zelfstandige commissie. Ik vermoedde echter wel dat de
voorgestelde regeling bij velen tegenstand zou ontmoeten,
omdat daarin de tegenstrijdigheid bestond dat de Commissie
alleen werd gehoord bij de toepassing van de lichte, niet
van de zware straffen.
De Voorzitter. Dat is nu veranderd.
De heer van der Lip. Zeker, dat is nu veranderd. Burg.
en Weth. hebben dat bezwaar blijkbaar gevoeld en nu de
Commissie ook laten optreden bij de zware straffen, om
daarmede een regeling te treffen die alle partijen kan bevre
digen. Ik juich deze poging van harte toe, maar ik betwijfel
of de oplossing van Burg. en Wethwel een gelukkige is.
Eerst was de regeling alduslichte straffen worden door den
Directeur opgelegd, appel op Burg. en Weth. na verhoor van de
Commissie; zware straffen worden opgelegd door Burg en
Weth., hier blijft de Commissie buiten. Het eerste is zoo ge
bleven, maar in het tweede is er bijgevoegd, dat wanneer de
Directeur een werkman voor eene zware straf voordraagt, deze
daartegen kan komen in verzet en dan wordt de Commissie
gehoord. Men heeft dus nu op deze wijze ook de Commissie
bij de zware straffen een woord laten meespreken, maar,
naar het mij voorkomt, op een zeer eigenaardige wijze. De
directeur draagt een werkman voor een zware straf voor, en
tegen die voordracht heeft dan de werkman het middel van
verzet. Dus verzet, wanneer er nog hoegenaamd niets gebeurd
is, alleen, nog maar een voorstel aan Burg. en Weth.
Misschien denken Burg. en Weth. er in de verste verte niet aan
om die straf op te leggen, maar dat komt er niet op aan,
de voordracht wordt aan den betrokken persoon bekend ge
maakt en de Commissie zal daarover vergaderen en er advies
over uitbrengen, hetgeen misschien veel leven zal zijn voor
niets. M. a. w. dus om tegemoet te komen aan de voor
standers van het scheidsgerecht is men met die commissie
nog een stap verder gegaan en hebben Burg. en Weth. er
haar met de haren bijgesleept, wanneer zij als rechter in
eersten aanleg optreden over de zwaardere vergrijpen. Ik
geloof echter, dat het veel verstandiger is die commissie ge
heel achterwege te laten. De directeur legt een straf op,
waarvan in appel kan worden gekomen bij Burg. en Weth.;
waarom zal daarover nog een commissie worden gehoord?
Of de Directeur stelt aan Burg. en Weth. een zwaardere
straf voor, en ook dan vraag ikwaarom moet daarover eerst
een commissie worden gehoord?
Ik heb ook bezwaar tegen het instellen van een scheidsge
recht. Wat is hier het verkeerde idéé? Dat is, dat Burg. en
Weth. partij zouden zijn; door eenige heeren is uitdrukkelijk
gezegd, dat Burg. en Weth. rechter zouden zijn in eigen
zaak, welke opvatting door U, mijnheer de Voorzitteren zeer
terecht, gisteren reeds is bestreden. Het is niet waar: Burg.
en Weth. zijn geen partij, en geen rechter in eigen zaak.
Wanneer men spreken wil van partijen, dan zijn de partijen
de werkman en de directeur, de laatste, omdat hij de straf
voorstelt. Den directeur kan men vergelijken met den ambte
naar van het Openbaar Ministerie, die de straf eischt: de
werkman is dan de beklaagde en Burg. en Weth. doen
uitspraak. Nu heb ik volmaakt vertrouwen in de uitspraak