64
DINSDAG 30 MEI 1905.
grenzen der gemeente moeten begeven zijn de werklieden van
de gasfabriek, die bijv. wel eens naar Oegstgeest moeten.
De heer van der Lip. Op onze opmerking dat het niet
aangaat om te bepalen dat de werkman zich steeds zal moeten
bevinden aan de naastbijgelegen grens van de gemeente waar
hij zijn werk beeft te verrichten, omdat het niet gemakkelijk
is uit te maken waar zich die naastbijgelegen grens der andere
gemeente bevindt, antwoorden Burg. en Weth. dat daarvoor
slechts drie wegen in aanmerking komen: de Haarlemmer-
trekvaartweg, de Lage Rijndijk en de Yinkweg. Is het dan
niet mogelijk, dat een werkman b. v. met een trein of tram
naar eene andere plaats moet gaan Dit geval stond ons, zooals
ik reeds opmerkte, bij onze opmerking voor den geest.
De Voorzitter. Dat een werkman zich per trein naar eene
andere plaats moet begeven, komt niet voor.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 5 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 6 luidende:
»De werkman moet zooveel mogelijk zorgen, dat de belan
gen der gemeente niet worden benadeeld.
Hij is aansprakelijk voor de hem ter verwerking gegeven
grondstoffen, toevertrouwde gereedschappen en werktuigen en
ter bewerking of ter bezorging gegeven goederen."
De Voorzitter. Hierop is voorgesteld een amendement van
den heer Aalberse strekkende om aan het slot toe te voegen
de woorden:
»In zooverre door zijn schuld de Gemeente mocht benadeeld zijn.
»De hoegrootheid der schadevergoeding wordt bepaald door
den Directeur van den betrokken tak van dienst, behoudens
liooger beroep op Burgemeester en Wethouders.
»De schadevergoeding wordt gekort op het loon, met dien
verstande, dat de korting in één week niet meer dan io
van het loon zal bedragen. Indien zij grooter is, wordt het
meerdere verhaald op het loon der volgende week of weken."
De heer Aalberse. M. d. V. Mijn bedoeling blijkt duidelijk
bij de lezing van wat ik voorstel, en ik meen, dat dat ook
eigenlijk is de bedoeling van Burg. en Weth., maar het lijkt
mij beter, dat het er dan ook maar in staat. Er rijzen anders
toch wel eenige vragen. Die aansprakelijkheid b.v., hoe wordt
die bedoeld? Wanneer de werkman bijv. een stuk gereedschap
weg maakt, dan zal hij dat moeten betalen; maar is nu de
bedoeling, dat dat alleen zal gebeuren, wanneer het wegraken
aan zijne schuld te wijten is? Het kan toch gebeuren, dat
hetgeen hij onder zijn beheer heeft, door een noodlottig
toeval verloren gaat, zonder dat hij er iets aan kon doen,
bijv. er zal bij 't bouwen van een brug eene waterpas in het
water vallen, zonder dat de man het helpen kan. Wanneer
er nu in het artikel niets over de schuld bij staat, dan zou
daaruit kunnen volgen, dat hij aansprakelijk is voor elk
geval, afgezien van schuld of geen schuld; maar ik kan mij
niet voorstellen, dat dat de bedoeling zou zijn van Burg. en
Weth. Waar in andere gemeenten deze zaak is geregeld,
heeft men er altijd bij gezet: opzet, schuld of iets dergelijks,
en daarom zou ik ook het eerste lid willen aanvullen met
de woorden: xinzooverre door zijn schuld de Gemeente mocht
benadeeld zijn." De Gemeente zou dus dan moeten benadeeld
zijn, en in de praktijk is dat, meen ik, tot heden door de
gemeente ook altijd zoo opgevat, dat, wanneer er geen schade
was, er ook geen sprake van schadevergoeding kon zijn;
hetgeen juridisch evenzeer de eenig juiste opvatting is.
Dan leek mij een leemte, dat niet is geregeld door wien
de hoegrootheid van de boete wordt vastgesteld, waarom ik
voorstel, dat dat zal worden bepaald door den Directeur van
den betrokken tak van dienst, behoudens hooger beroep op
Burg. en Weth., wat mij ook gewenscht leek. Het zal toch
heel moeilijk zijn, om hier een grens te bepalen, gelijk dat
in het boete-artikel is gedaan. Bovendien, ook omdat hier
het element schuld in aanmerking komt, is beroep open te
laten op Burg. en Weth. In Den Haag, waar het scheidsge
recht is ingevoerd, is geen beroep op Burg. en Weth., maar
op het scheidsgerecht. Ik behoef wel niet te zeggen, dat
wanneer soms mocht worden aangenomen het amendement
van de heeren Witmans c. s., en er hier een scheidsgerecht
komt, ik dan zou meenen, dat het artikel naderhand zou
moeten worden gewijzigd en in plaats van «Burg. en Weth."
zou moeten worden gelezen scheidsgerecht-, aangezien ik echter
moest aannemen, dat het hooger-beroep-artikel zal blijven,
gelijk het nu luidt, heb ik mij daaraan gehouden.
En in de derde plaats heb ik een nieuw lid voorgesteld
om te bepalen de wijzewaarop de schadevergoeding van het
loon zal worden ingehouden; eenzelfde voorstel heb ik ook
ingediend voor de betaling van boete. Het kan best zijn, dat
ook dat in de praktijk reeds zoo gaat, tenminste ik kan mij
niet voorstellendat van iemanddie f 10 in de week ver
dient, een schadevergoeding van bijv. f 5 zou worden afge
houden in één keer. En waar wij nu bezig zijn de rechten
en verplichtingen van de werklieden in dienst der gemeente
vast te leggen, leek het mij goed toe, ook vast te leggen,
dat den werkman niet meer kan worden afgehouden dan io
van zijn loon, zoodat wanneer hij f 3 moet betalen en hij
verdient f 10, hij dat derhalve zal kunnen afbetalen in drie
weken. Dat is geen verzinsel van mij, maar op dezelfde of
gelijksoortige manier is dat ook in andere gemeenten geregeld.
De Voorzitter. Burg. en Weth. kunnen zich in het algemeen
wel met het amendement vereenigen, maar wat betreft de
quaestie van het schuldvraagstuk, zouden wij iets anders
willen voorstellen. Zooals u het voorstelt, rust de bewijslast
dat er schuld is, geheel op de Gemeente. Nu is het beter
den betrokken werkman de bevoegdheid te geven te bewijzen
dat het feit buiten zijn schuld heeft plaats gehad. Dat is ook
geheel overeenkomstig art. 1403 van het burgerlijk wetboek,
waarin de patroons verantwoordelijk worden gesteld voor de
schade door hunne dienstbaren veroorzaakt. Er wordt hierop
alleen een uitzondering gemaakt, wanneer zij bewijzen, dat
zij de daad niet hebben kunnen voorkomen. Het is dus ook
rationeel om hier te zeggen, dat de werkman niet aansprakelijk
zal zijn voor het nadeel, wanneer hij bewijzen kan dat het
nadeel buiten zijn schuld is ontstaan. Dat is geheel uw stelsel,
maar de quaestie van den bewijslast alleen is omgekeerd.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik heb wel eenig juridisch
bezwaar, om uwe redactie over te nemen. Het is in hoofd
zaak een juridisch bezwaar; practisch is het bezwaar niet zoo
groot, omdat er toch beroep op Burg. en Weth. wordt toe
gelaten, en ik ben overtuigd, dat wanneer Burg. en Weth.
de zaak onderzoeken, het in de practijk hetzelfde is, hoe de
quaestie juridisch geregeld wordt. Maar juridisch het zij
salva reverentia gezegd lijkt mij uw stelsel onjuist. Het
voorbeeld door U aangehaald uit het Burgerlijk Wetboek
gaat m. i. niet op. In die door u genoemde materie wordt
door de Wet schuld onderstelddaar wordt gezegd voor dien
man zijt gij per se aansprakelijk, omdat hij in uw dienst is,
tenzij gij bewijzen kunt, dat gij de daad niet had kunnen
voorkomen. Ik zou liever als voorbeeld nemen art. 1401,
waarbij ieder aansprakelijk wordt gesteld voor de schade,
welke hij door zijn schuld heeft veroorzaakt. En in dien ge-
dachtengang vind ik het dan ook juister om te zeggen, dat
de werkman aansprakelijk is, wanneer door zijn schuld de
Gemeente nadeel heeft geleden.
De Voorzitter. Uwe redeneering is toch niet geheel juist,
want welke is feitelijk de toestand De werkman wordt ver
ondersteld in het bezit te zijn van voorwerpen die hem niet
toebehooren, maar die hem worden toevertrouwd. Ligt het
dan niet voor de hand, dat, wanneer er nadeel aan die voor
werpen ontstaat, hij ook moet kunnen bewijzen, dat dit
nadeel is veroorzaakt buiten zijn schuld? Wanneer bijv. iets
defect is gemaakt, zal hij moeten bewijzen dat het buiten
zijn schuld is geschied. De Gemeente kan niet bewijzen,
dat kan de man alleen doen en zijne aansprakelijkheid,
omdat de toestand dit meebrengtvordert dat de werkman
bewijst.
De heer Aalberse. Wanneer Burg. en Weth. geen bezwaar
hebben om mijn amendement over te nemen, dan wil ik mij
wel neerleggen bij Uwe redactie. Het geldt hier toch een
zuiver juridische quaestie; in de practijk zal het, gelijk ik
aanstonds toegaf, op hetzelfde neerkomen.
De Voorzitter. De amendementen van den heer Aalberse
zijn alzoo overgenomen door Burg. en Weth. en inzooverre
maken zij dus geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Art. 6, gelijk het nu is aangevuld, wordt daarop zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Art. 7 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 8, luidende:
»De werk- en de rusttijden worden voor eiken tak van dienst
door den Directeur geregeld, onder goedkeuring van de
betrokken commissie van bijstand of beheer.
De werktijd bedraagt niet meer dan 10| uur per etmaal,
daaronder niet begrepen de gebruikelijke rust of schafttijden.
Echter kan de Directeur van den betrokken tak van dienst,
indien de dienst dit vereischt, een langeren werktijd voor
schrijven, doch nimmer langer dan 13 uur per dag. Is deze
regeling bestemd om voor langer dan een week te werken,
dan behoeft zij de goedkeuring van de betrokken commissie
van bijstand of beheer."
De Voorzitter. Naar aanleiding van de opmerking van de
Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen wenschen
Burg. en Weth. in dit artikel voor het woord «werktijd" in
de tweede alinea in te voegen het woord normalen.
Hierbij komt allereerst in behandeling het amendement I
van den heer Aalberse, om in de tweede alinea te lezen in
plaats van »10| uur" tien uur.