60
DINSDAG 30
MEI 1905.
Commissaris van politie is vastgesteld en die in het gemeente
blad te vinden is. Wat de brugwachters betreft, voor hen is
ook eene instructie vastgesteld, die algemeen bekend is en
tegen welke instructie nimmer gegronde aanmerkingen zijn
ingebracht.
Dan heeft de heer Sijtsma er zich over beklaagd, dat bij
dit reglement niet wordt voorgesteld de instelling van een
scheidsgerechtmaar de heer Sijtsma heeft daarbij niet tevens
vermelddat wél wordt voorgesteld een commissie van onder
zoek, die advies zal geven, tenminste hij heeft daarop niet
zoodanig den nadruk gelegd dat dit op den voorgrond kwam
en daarom zouden dan, omdat er geen scheidsgerecht is,
Burg. en Weth. zijn rechter in eigen zaak! Die uiting is
niet billijk: er kan geen sprake zijn hier van twee partijen,
die een rechtsstrijd zouden voeren Burg. en Weth. aan
de ééne zijde en de werklieden aan de andere zijde; neen,
Burg. en Weth. komen alleen op voor de belangen van de
gemeente en zijn niet partij in eigen zaak.
En wat betreft de opmerking, dat omtrent het niet op
nemen van een scheidsgerecht in dit reglement bij de me
morie van toelichting niets nader is toegelicht, de heer
Aalberse heeft er reeds op gewezen, dat er omtrent de
wettigheid van die instelling door de gemeente een zoodanige
rechtsstrijd van meeningen is, dat die bekend mag worden
geacht, zoodat het onnoodig leek voor dezen Raad het pro en
contra in dit opzicht nog nader uiteen te zetten. En om te
doen uitkomen, dat een dergelijke wijze van handelen niet
vreemd is, behoef ik slechts te wijzen op het wetsontwerp
tot regeling van de administratieve rechtsspraak. De leden
van de rechterlijke macht zijn, ingevolge de Grondwet, aan
gesteld voor hun leven, terwijl toch, zonder dat dit ook in de
memorie van toelichting tot het wetsontwerp nader toege
licht wordtdoor de Regeering wordt voorgesteld om die
ambtenaren op zekeren leeftijd rechtens te pensionneeren. Dat
wordt met geen enkel woord toegelicht, hetgeen daar wordt
gemotiveerd met de opmerking, dat die rechtsstrijd van zóó
algemeene bekendheid is, dat de Minister goed vindt dat
eerst uit de Kamer zelf blijke hoe daarover wordt gedacht
en dat het dan nog tijd genoeg is om op deze beweerde on
grondwettigheid in te gaan. En zoo was het ook hier niet
noodig de zóó bekende argumenten tegen de instelling van
een scheidsgerecht door de gemeente te herhalen, die niet
anders dan zouden zijn gerescontreerd door de andere bekende
argumenten, zoodat het beter was het op het mondeling
debat te laten aankomen.
De heer Sijtsma heeft de uitspraken aangehaald van eenige
autoriteiten, maar ik moet er daartegenover wel op wijzen,
dat de werking van het scheidsgerecht te Amsterdam niet
onbepaald gunstig wordt beoordeeld; ik heb daaromtrent
inlichtingen ingewonnen, maar ik geloof, dat de groote meer
derheid die instelling niet gunstig gezind is. Ja, wat meer
zegt, nu onlangs bij den Raad is ingediend een rapport van
verschillende Raadsleden in Amsterdam, waarbij o. a. wordt
voorgesteld die zaak te laten zooals zij is, is tegen dat rap
port een storm opgestoken, zoodat de zaak thans nog niet
nader geregeld is en eerst na nieuw onderzoek weder bij den
Raad in behandeling komt. Wel een bewijs, dat ook elders
over het scheidsgerecht niet zoo onverdeeld gunstig wordt
geoordeeld als de heer Sijtsma het wil doen voorkomen.
De heer Aalberse heeft nog gevraagd, of niet de noodzakelijk
heid is gerezen om deze zaak in de afdeelingen te behandelen.
In de eerste plaats zou ik daaromtrent willen wijzen op wat
ik daarstraks reeds heb opgemerkt betredende het aantal
rapporten van de verschillende commissies en van de arbeiders
organisaties, welke reeds voorliggen. Gelijk ik toen reeds zeide,
is bijna de helft van de Raadsleden met onze opvatting bekend,
en of het nu onder die omstandigheid noodig is, een afdeelings-
onderzoek te doen houden, meen ik in twijfel te mogen trek
ken. Bovendien is daarvan hier in mijn tijd nooit kwestie
geweest, zelfs niet bij het maken van een verordening, die
zoozeer de belangen van de ingezetenen raakt als de Bouw
verordening; nooit is eenige stem gehoord om die in de
afdeelingen te onderzoeken, zoodat daartegenover niet kon
worden aangenomen, dat het voor een dergelijke verordening
als deze noodig was die in de afdeelingen te onderzoeken.
De heer Aalberse heeft het als een belangrijke grief aan
gemerkt dat de arbeidersorganisaties door Burg. en Weth.
worden miskend omdat hun niet de gelegenheid is gegeven
voor de belangen van de arbeiders op te komen, omdat de
arbeider alleen persoonlijk bij den Directeur voor zijne be
langen kan opkomen. Ik verwijs ten dien aanzien naar art.
12 van het ontwerp-Amsterdamsch werklieden-reglement,
waarin die bevoegdheid ook niet aan arbeidersorganisaties is
gegeven, maar waarbij aan de werklieden de gelegenheid is
gegeven om eenmaal in de week bij den Directeur hunne
bezwaren in te brengen. Indien dus in het reglement hier
de arbeidersorganisatie verwaarloosd is, dan is dit eveneens
het geval in het Amsterdamsch werkliedenreglement. En
waar hier aan den arbeider de bevoegdheid wordt gegeven
om persoonlijk zijne belangen bij den Directeur ter sprake
te brengen, volgt daaruit allerminst dat niet is erkend de
bevoegdheid van de arbeidersorganisaties om als zoodanig bij
Burg. en Weth. voor de belangen van arbeiders op te komen.
Wat den Zondagsarbeid en nachtarbeid betreft is hier
volgens den heer Aalberse geene regeling getroffen die rekening
houdt met de zedelijke en godsdienstige overtuiging van de
arbeiders. Men vergeet echter dat, waar de heer Aalberse spreekt
over loonsregeling, dit reglement niet regelt het loon, maar
alleen de rechtspositie van den arbeider tegenover de Ge
meente. En dan wil ik ten slotte nog even wijzen op de zeer
vrijgevige en milde bepalingen omtrent overwerk buiten den
vastgestelden arbeidstijd. Ook de bepalingen omtrent het
ziekengeld (Artt. 16 en 17) zijn zoozeer in het voordeel van
den werkman, dat hierop in het bijzonder wel eens de aan
dacht mag worden gevestigd. Wat betreft de loonsregeling
tijdens vervulling van den militieplicht, de bepaling die hier
is gemaakt omtrent de uitkeering van het loon aan den ar
beider die zijn militieplicht moet vervullen, steekt weder
gunstig af bij de bepaling van het Haagsche reglement, waarbij
hij niets krijgt en hij verplicht wordt eerst aan de regeering
te vragen toepassing van art. 113bis der Militiewet, waarbij
hem als kostwinner kan worden uitgekeerd een bedrag van
ten hoogste f\.per dag. Wanneer zelfs in een groote stad
als den Haag eene dergelijke bepaling voorkomt, dan geloof
ik dat wat hier voorgesteld wordt een zeer vrijgevige maat
regel is, want de werkman krijgt 50°/0 van zijn loon indien
hij kostwinner is, terwijl hij bovendien zijn gage met kost
en inwoning krijgt als militair.
Wat betreft de opmerking omtrent de Commissie van
Onderzoek het is waar, het woord »scheidsgerecht" komt
niet in het reglement voor, maar hetzelfde doel wordt dooi
de Commissie bereikt. Die Commissie toch brengt telkens een
met reden omkleed advies uit aan Burg. en Weth., welk
advies natuurlijk een grooten moreelen invloed heeft. Wan
neer dit reglement tot stand zal zijn gebracht, dan geloof ik
te mogen zeggen, dat het een reglement zal zijn, waarbij de
belangen der arbeiders niet worden opgeofferd aan die der Ge
meente, maar ook een reglement, waarbij de belangen der
Gemeente niet worden geschaad.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
De Voorzitter. Thans tot de behandeling van de artikelen
overgaande, heb ik een zeer vriendelijk verzoek aan de heeren
te doen. Bij de nalezing van de stenogrammen van het
gesprokene in de vorige zitting, is het mij telkens voor
gekomen, dat wanneer een spreker zijne bezwaren had ont
wikkeld en door mij dan op een of meer punten was ingegaan,
daarna dan weer een ander spreker van voren afaan over
datzelfde punt begon, terwijl ik mij dan weer niet geheel
kon refereeren aan hetgeen reeds door mij daartegen was
gezegd. Het verzoek is dus, dat de heeren zoo goed willen
zijn achter elkander te zeggen wat zij te zeggen hebben over
een bepaald punt, en ook niet nogeens te zeggen wat een
andere spreker daaromtrent reeds heeft gezegd, wanneer althans
naar hunne meening dat door den eersten spreker goed is
gezegd.
Alle amendementen worden voldoende ondersteund, zoodat
zij allen bij de desbetreffende artikelen mede een onderwerp
van beraadslaging kunnen uitmaken.
Beraadslaging over art. 1luidende
»l)e bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op de
werklieden, die in dienst van de gemeente (gemeentelijke
instellingen hieronder begrepen) zijn, met uitzondering van:
a. hen, die voor korteren tijd dan 4 weken worden in
dienst genomen;
b. hen, die aangesteld zijn om regelmatig slechts enkele
weken per jaar of enkele dagen per week werkzaamheden
te verrichten;
c. leerlingen.
Als werklieden worden beschouwd zij die de door Burg.
en Weth. aan te wijzen betrekkingen bekleeden.
Van deze betrekkingen wordt door Burg. en Weth. een
staat opgemaakt, welke ten minste eenmaal 's jaars door
hen herzien wordt."
Hierop is ingediend een amendement van den heer Aalberse
om aan het slot toe te voegen de woorden: »en aan den
Gemeenteraad schriftelijk medegedeeld."
De heer Aalberse. M. de V. Als ik dit amendement met
een enkel woord ga toelichten, dan wensch ik op te merken,
dat Burg. en Weth. bij dit artikel zijn uitgegaan van juist
het omgekeerde systeem van wat in den Haag is gevolgd;
ik geloof echter, dat dat in de praktische toepassing betrek
kelijk op hetzelfde zal neerkomen, mits dit amendement van
mij wordt aangenomen; maar wordt dat niet aangenomen,
dan bestaat er stellig een vrij groot principieel en practisch
verschil.
In den Haag is men hiervan uitgegaan, dat in het reglement