58
DINSDAG 30 MEI 1905.
n.l. een uitspraak van Mr. Heemskerk, wethouder van finan-
tiën van Amsterdam, en van Prof. Treub. Voor de commissie
van de jongste spoorweg-enquête heeft o.a. de heer Heemskerk
verklaard, dat de voordeelen van een scheidsgerecht te Am
sterdam grooter zijn gebleken dan de nadeelen; en de heer
Treub heeft ongeveer in gelijken geest gesproken
De Voorzitter. Mag ik even opmerken, dat, wat u nu be
toogt, is de toelichting van een van de amendementen, door
de heeren ingediend betreffende een zaak, die bij de behan
deling van de artikelen kan worden uiteengezet. Ik geef dus
den geachten spreker in overweging de uiteenzetting van het
voor en tegen van dat amendement te doen geschieden bij
art. 21dan kan in beginsel uitspraak worden gedaan tusschen
een scheidsgerecht of een commissie, gelijk het ontwerp wil.
De heer Sijtsma. Omdat het een leemte was in het regle
ment, heb ik gemeend het hier ter sprake te moeten brengen.
Ik heb het mijne er van gezegd, misschien is er straks nog
gelegenheid om het verder te bespreken. De andere punten
die ik nog te bespreken heb, kunnen bij de artikelen be
handeld worden; als u er prijs op stelt kan ik nu verder
van het woord afzien.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik wil mij gaarne aansluiten
bij hetgeen door den vorigen spreker is gezegd, waar hij hulde
heeft gebracht aan Burg. en Weth. voor den zeer omvang
rijken voorarbeid, aan dit ontwerp-reglement besteed. Maar
van den anderen kant moet ik mij ook bij hem aansluiten,
door te verklaren, dat het ontwerp bij nader inzien toch wel
eenige teleurstelling bij mij heeft gewekt. Ik zal mij nu ge
dragen naar hetgeen door U, M. d. V. is gezegd, en thans
niet ingaan op verschillende onderdeelen. Maar waar wij
bezig zijn met de algemeene beschouwingen, mag ik toch wel
den algemeenen indruk mededeelen en motiveeren, die het
ontwerp op mij heeft gemaakt.
Vooreerst heeft mij dan getroffen het gebrek aan eene eenigszins
voldoende toelichting. Die toelichting lezende, krijgt men den
indruk, alsof Burg. en Weth. hebben gedacht: deze zaak is
nu van alle kanten zoo bekeken, door verschillende Raads-
commissiën bezien, de arbeidersorganisaties hebben er het
hunne van kunnen zeggen, de zaak heeft als het ware gepokt
en gemazeld, de Raad moet het nu zoo maar aannemen; we
zullen er verder geene uitvoerige toelichting bij geven, niet
zeggen, dat dat of dit er niet in is, want men moet geen
slapende honden wakker maken. Dat is de indruk, dien ik van
de povere toelichting heb gekregen. Ik geloof niet, dat dit eene
goede tactiek van Burg. en Weth. is geweest Mijn indruk
is altijd geweest, dat beraadslagingen er korter door worden,
naarmate de zaken schriftelijk beter zijn voorbereid. Wanneer
de Raad bijv. eerst had kunnen lezen de argumenten, die
Burg. en Weth. hebben tegen het scheidsgerechtdan was
het mogelijk geweest, dat wij niet hadden gekregen het amen
dement om dat scheidsgerecht in te stellen, dat nu een groot
deel van het debat zal eischen. Ik heb het werkelijk zeer
betreurd, dat Burg. en Weth. niet wat uitvoeriger zijn geweest
bij de toelichting van hun standpunt. Iedereen weet, dat er
in deze materie verschillende punten zijn, waarover men ver
schillend kan denken. Waar nu uit die verschillende meeningen
door Burg. en Weth. eene keuze is gedaan, daar had de Raad
het recht om te vernemen, op welke gronden die keuze was
geschied. Er wordt wel gezegd, dat wanneer de Raad iets wil
weten, de Voorzitter bereid is om inlichtingen te geven, maar
dat is niet de gewenschte voorbereiding, waardoor de discussie
zal worden verkort. De vraag is dan ook bij mij gerezen, of
het niet Wenschelijk zou zijn geweest, om een dergelijk in
grijpend voorstel niet onmiddellijk in openbare discussie te
brengen, maar eerst, gelijk vroeger ook wel geschiedde, bijv.
bij de oprichting van het slachthuis, het in de afdeelingen
te onderzoeken. Dan had de Raad de gelegenheid gehad schrif
telijk inlichtingen aan Burg. en Weth. te vragen, die dan
schriftelijk door Burg. en Weth. hadden kunnen worden ge
geven. Wanneer op die wijze de hoofdpunten schriftelijk waren
beantwoord, dan geloof ik, dat de discussie waarschijnlijk
grondiger had kunnen geweest zijn en wellicht ook wat korter.
Met den vorigen spreker betreur ook ik, dat Burg. en Weth.
niet zijn gekomen met een voorstel tot instelling van een
scheidsgerecht. Het ontbreken daarvan wordt niet toegelicht,
maar ik vermoed, dat de laatste overweging zal zijn geweest
het bekende juridische bezwaar. Maar daar staat tegenover,
dat andere juristen er geheel anders over denken. In Am
sterdam bestaat die instelling sinds jarenen ook is zij bin
nenkort in den Haag aangenomen, terwijl in die beide ge
meenteraden toch ook goede juristen zitten. Ik geloof dus,
dat de juridische argumenten wel tegenover elkander zullen
opwegen, maar in elk geval had ik wel gewenscht, dat wij
ook omtrent dat punt nader licht hadden verkregen.
Ook heeft mij gefrappeerd, dat Burg. en Weth. niets voor
stellen, en ook niet daarvan hebben gesproken, omtrent het
zeer belangrijke vraagstuk van de vertegenwoordiging van
de werklieden. Ik heb omtrent dat punt in het voorgestelde
reglement alleen iets negatiefs gevondenhetgeen ik zeer be
treur, nl. in art. 13, waar Burg en Weth. voorstellen, dat
de werklieden alleen over hunne "persoonlijke belangen mogen
komen spreken. Ik heb daarin niets anders gelezen, dan dat men
de organisaties wil uitsluiten. In dat opzicht zijn twee sys
temen mogelijk. In de eerste plaats: de m. i. voor een pu
bliekrechtelijk lichaam de aangewezen weg, dat het zelf regelt
de vertegenwoordiging van de werklieden in dienst van de
gemeente, nl. dat wordt geregeld de wijze van kiesrecht voor
de werklieden om uit hun midden de mannen aan te wijzen
die namens hen kunnen spreken. Wanneer men op den duur
een goede verstandhouding wil hebben tusschen de gemeente
en hare werkliedendan is dat een van de beste en bruik
baarste middelen, die men heeft. Maar wil men dien weg
niet op, dan moet men roeien met de riemen, die men heeft,
en dus de organisaties erkennen, die uit de werklieden spon
taan zijn opgekomen. Daartegen geldt altijd het bezwaardat
zoodanige organisatie niet alle werklieden omvaten het dus
altijd eenigszins problematiek is, in hoeverre zij het recht
heeft te spreken namens de werklieden, hetgeen van tal
van omstandigheden kan afhangen. Maar wanneer het grootste
deel van de werklieden wel lid is, dan zou er geen bezwaar
bestaan die organisatie als de vertegenwoordigster van hen
te erkennen; en zeker is het een groote fout, die organisatie
in zekeren zin uit te sluiten. Ik vindt er geen enkele reden
voor, dat wanneer de directeur van een tak van bedrijf
zitting houdt om klachten aan te hooren, hij die aldus niet
zou mogen ontvangen namens de werklieden door menschen,
die zij zelf daartoe hebben aangewezen. En zeker zou ik
gelijk gezegd, dat willen toelaten, nu Burg, en Weth. niet
zelf zijn gekomen met een regeling van de werklieden ver
tegenwoordiging.
Een andere leemte in dit ontwerp, die ik dus ook eenigszins
bij deze algemeene beschouwingen ter sprake moet brengen,
is, dat daarin heelemaal niet wordt gevonden een regeling
van den nachtarbeid en de Zondagsrust. Burg. en Weth.
hebben daaromtrent zoo iets als een finantiëele regeling voor
gesteld, maar als ik dat hier even zeggen mag dat is
eigenlijk de minst goede van alle regelingen, die men op dit
punt treffen kan, want zij werkt precies het omgekeerde uit
van wat men verlangt. Men gaat bepalingen maken tot beper
king van den arbeidsduur en ter bestrijding van Zondags-
arbeid, maar daarbij wordt gezegd: wanneer er des Zondags
wordt gearbeid, dan krijgt ge een flinken toeslag; dat is toch
het systeem van Burg. en Weth., maar ik geloof niet, dat
het nu juist het beste systeem is. Nu heelt mij dat hierom
gefrappeerd, omdat behalve die regeling van den procents-
gewijzen toeslag voor overwerk en Zondagsarbeid, niets te
vinden is in het ontwerp omtrent een ook maar globale
regeling van deze materie, welke derhalve geheel en uit
sluitend wordt overgelaten aan de Directeuren. En nu is het
eigenaardige dit, dat men hetgeen hierin behoorde opgenomen
te zijn, niet heeft opgenomen, n.l. een werkelijke regeling van
den nachtarbeid, den overarbeid en den Zondagsarbeid, terwijl
wat er wel in opgenomen is, eigenlijk meer thuis behoort
en daar is het ook uit overgenomen in de aanbestedings
bestekken. Wanneer deze bepalingen daarin staan, dan be
reikt men zijn doel, want wanneer er wordt gezegddat
voor nachtarbeid 50 0/o hooger loon moet worden betaald en
voor Zondagsarbeid 100 °/0, dan is dat voor den aannemer
een zeer krachtige prikkel, om dien arbeid in te perken,
daar hij dat hoogere loon uit zijn eigen zak moet betalen.
Maar wanneer de directeur van een bedrijf laat overarbeiden
of des nachts arbeiden of op den Zondag, dan kost dat hem
persoonlijk geen cent.
Wie zal dit moeten betalen? Dat zijn de gemeentenaren,
die er niets over te zeggen hebben, want de beslissing is bij
de Directeuren. Wanneer bepaald was, dat een gedeelte van
den toeslag door den Directeur moest worden betaald, dan
zou dit een prikkel zijn om het overwerk en Zondagsarbeid
te beperken. Dat gaat natuurlijk niet. Maar dan heeft men
ook hier een stelsel overgenomen, dat in eene andere materie
heel goed heeft gewerkt, maar hier van weinig kracht zal zijn.
Wat mij ook heeft verwonderd is, dat de loonregeling geheel
door Burg. en Weth. uit het reglement is gelaten, juist het
omgekeerde van wat men in den Haag heeft kunnen zien.
Daar zijn Burg. en Weth. met eene loonregeling gekomen,
waarop een amendement is voorgesteld, dat precies luidde
zooals hier nu door Burg. en Weth. wordt voorgesteld. De
Burgemeester van den Haag is toen met kracht tegen dat
amendement opgekomen, en heeft gezegd, dat, wanneer het
werd aangenomen, aan het werkliedenreglement iets zeer
essentieels ontbreken zou. »A1 ben ik niet van oordeel",
zeide de Burgemeester toen, »dat de loonsbepaling alles is
voor den werkman, zoo geloof ik toch dat een reglement dat
regelt de rechtspositie van den werkman, zonder dat daar
iets in staat omtrent de loonen, voor hem eene teleurstelling
zal zijn." Het is wel eigenaardig, dat Burg. en Weth. van