DINSDAG 30 MEI 1905.
57
Zitting van Dinsdag 3© Mei 1905.
Geopend des namiddags te twee aren.
Voorzitter: de heer Mr. N. DE RIDDER, Burgemeester.
Te behandelen onderwerp:
Vaststelling van het Reglement voor de werklieden in dienst
der gemeente. (121)
Tegenwoordig zijn 28 leden, als de heeren: van Hoeken,
A. Mulder, Vergouwen, van Tol, van der Eist, van Dissel,
DriessenBots, Witmans, van Gruting, Verhey van Wijk, Timp,
van der Vlugt, van der Lip, Le Poole, Bosch, Aalberse, Pera,
Paul, P. J Mulder, Meuleman, de Vries, Sijtsma, Kerstens,
van Hamel, Korevaar, Hasselbach, Juta, alsmede de Burge
meester, Voorzitter.
Afwezig zijn de heerenFockema Andre» wegens familie
omstandigheden de Goeje wegens ambtsbezigheden en van
Lidth de Jeude.
De Notulen van het verhandelde in de vorige vergadering
van 18 Mei worden goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen:
1°. Missive van P. A. Hibma, houdende mededeeling, dat
hij onder dankbetuiging voor het in hem gestelde vertrouwen
de benoeming tot hoofd der school 3e klasse n°. 1 aanneemt.
2°. Missive van Prof. Mr. H. van der Hoeven, houdende
mededeeling, dat hij de benoeming tot Commissaris der Stads
bank van leening aanneemt.
3°. Missive van J. A. Schreuder, arts, houdende mededeeling,
dat hij de benoeming tot Stads-Geriees- en Heelkundige aan
neemt.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van H. P. F. Laterveer om eervol ontslag als
onderwijzer met verplichte hoofdacte aan de school 3e klasse
n°. 5, met ingang van 1 Juli a.s.
2°. Verzoek van K S. de Graag en B. Flonk om afschrijving
van plaats, directe belasting, wegens woonplaatsverandering.
3°. Adres van het Bestuur der vereeniging van Rijnsteen-
fabrikanten in zake de eischente stellen voor de dikte der
muren van perceelen in de eventueel vast te stellen of te
wijzigen verordening op het bouwen en sloopen.
4°. Missive van Commissarissen der Stads bank van leening,
houdende verzoek om beschikbaarstelling van omstreeks/150.
voor buitengewone hulp ten gevolge van het als milicien in
dienst treden van den assistent aan het hulpkantoor A. M.
Kapteïti den Bouwmeester.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
5°. Voorstel van de heeren A. I. Witmans c.s. tot wijziging
van de artt. 2024 van het ontwerp-reglement voor de werk
lieden in dienst der gemeente en toevoeging van een nieuw
art. 26.
Zal worden behandeld bij de vaststelling van het reglement.
6°. Adres van den Leidschen Bestuurdersbondhoudende
verzoek om den maximum arbeidstijd, in het ontwerp-regle
ment voor de werklieden in dienst der gemeente bepaald op
TO1/2 uur, te stellen op 10 uur.
Dit stuk luidt als volgt:
Leidsche Bestuurdersbond.
Secretariaat: Oosterdwarsstraat 17.
Edelachtbare Heeren!
De Leidsche Bestuurdersbond richt zich tot Uw geacht Col
lege, met het volgende verzoek.
Den Leidschen bouwvakarbeiders, sinds eenige jaren bezig
tot het verkrijgen van een tien urigen werkdag, zijn nu weder
sinds eenige maanden in onderhandeling met de patroons
organisaties en «Kamer van Arbeid" om dien tienurigen
arbeidsdag doorgevoerd te krijgen, en hopen nu op den goeden
uitslag.
Waar nu dezer dagen in Uw geacht College een ontwerp-
«Werklieden Reglement" voor de gemeentewerklieden aan de
orde komt, en ons is gebleken, dat daar als maximum arbeidstijd
wordt voorgesteld tien en een half uur, daar verzoeken wij
Uw geachte Vergadering beleefd, dat op tien uren te stellen.
Een prikkel zou dit voor de Leidsche patroons kunnen zijn,
om aan dien toch zeker niet overdreven eisch, gehoor te geven.
Wij hopen dat het Uw geacht College moge behagen, den
Leidschen bouwvakarbeiders in deze ter wille te zijn.
Voor den Leidschen Bestuurdersbond,
H. Marks, Voorzitter.
P. J. Bomli, Secretaris.
Zal worden behandeld bij de behandeling van art. 40 van
het Reglement.
7°. Adres van J. N. Botermans, houdende verzoek om ver
gunning tot het dempen van een gedeelte sloot langs den
Witten Singel vóór het bouwterrein Groenhoven.
8°. Adres van J. Botermans c. s., houdende verzoek om af
doende maatregelen te nemen tot verbetering van den toestand
van de sloot, gelegen vóór hunne woningen aan de Aloëlaan.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth.
De Voorzitter deelt alsnog mede:
dat aan den met ingang van 1 Juli e.k. eervol ontslagen
hoofdambtenaar ter Gemeente-Secretarie F. W. Eyndhoven
een pensioen is toegekend van 1334.
Aan de orde is:
Vaststelling van het Reglement voor de werklieden in dienst
der Gemeente/
(Zie Ing. St. n°. 121).
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb met genoegen een paar
jaar geleden vernomen dat Burg. en Weth. bezig waren aan
een ontwerp-reglement voor de werklieden in dienst der
Gemeente. Zulk een werklieden reglement regelt de rechts
positie der werklieden. Dat is een schoon doelwaarmede
ik ten volle mijne sympathie betuig. En het mag niet worden
ontkend dat het reglement met ernst is voorbereid. Verschil
lende Commissiën zijn daarover gehoord en ook de werklieden
zelve hebben hunne bescheiden eischen mogen kenbaar maken.
Nu heeft het mij wel verwonderd dat Burg. en Weth. inde
vorige Raadszitting meenden dit werkliedenreglement dat
zoo verbazend lang onder handen was geweest, nog als nr. 27
van een overigens reeds belangrijke agenda te kunnen plaatsen,
alsof het in een vloek en een zucht kon worden aangenomen.
Dat was eenigszins naïef van Burg. en Weth. en het is dan
ook geblekendat zijdie hebben voorgesteld om dit punt
uit te stellen, gelijk hebben gehad, want een reeks amende
menten zijn nu ingediend, die toen niet voorgesteld, laat
staan behandeld zouden kunnen zijn.
Nu kan ik mij dan ook niet geheel vereenigen met het
reglement zooals het eindelijk uit den smeltkroes van Burg.
en Weth. is te voorschijn gekomen. In de eerste plaatsheeft
het mij gehinderd, dat twee categoriën van ambtenaren, als
ik die zoo mag noemendaarbij zijn uitgeslotenn.l. de brug
wachters en de agenten van politie, twee categoriën van
mensehen, wier rechtspositie ook wel mag worden geregeld,
omdat zij, met name de politie, bijna geheel afhangen van
één persoon. Wellicht is het moeilijk deze groepen in dit
reglement te omvatten, maar dan zou ik Burg. en Weth.
willen vragenof zij voornemens zijn eerlang ook voor die
ambtenaren, alsmede voor de ambtenaren ter secretarieeen
reglement regelende hunne rechtspositie aanhangig te maken.
En komende tot het ontwerp zelf, moet ik dadelijk deze
opmerking makendat daarin door mij een leemte is gevon
den, n.l dat het niet schept een scheidsgerecht. Het komt
mij verkeerd gezien voor, dat voor straffen, door Burg. en
Weth. opgelegd, alleen beroep op Burg. en Weth. is toegelaten.
Volgens het ontwerp-reglement kunnen Burg. en Weth. wel
en moeten zij in sommige gevallen hooren een commissie,
maar die commissie kan alleen advies uitbrengen, en bestaat
slechts uit 3 leden, waarvan nog één lid aangewezen wordt
door Burg. en Weth. zelf, een lid door en uit den Gemeente
raad gekozen, terwijl een werkman als afgevaardigde van de
stadswerklieden er in mag zitten, een lichaam dus, dat in
mijn oog nu niet zoo heel groote beteekenis heeft. De regeling
komt dus eigenlijk hierop neer, dat de werklieden beroep
hebben op Burg. en Weth. ten opzichte van straffendoor
Burg. en Weth. opgelegd; en dat blijf ik verkeerd achten,
want zoo blijven Burg. en Weth. rechter in eigen zaak. Wan
neer wij zien hoe in andere plaatsen, bijv. te Amsterdam,
het scheidsgerecht werkt, dan had er volstrekt geen bezwaar
behoeven te zijn, dat ook hier in te voeren. Een werkman,
die zich verongelijkt acht, moet zich kunnen wenden tot een
lichaam, dat bestaat uit onpartijdige personen. Vermoedelijk
hebben nu Burg. en Weth. gedacht ik verwacht dat te
hooren dat als zij de verantwoordelijkheid van zich af
schoven, de Raad dit voor gemakzucht zou aanzien, en van
daar dat ik meendat zij met beide handen zullen aangrijpen
het amendement, door eenige leden te dier zake ingediend.
Ik wil dat tenminste hopen, want voor een goeden geest
onder de werklieden is het noodig, dat zij vertrouwen stellen
in de rechtvaardigheid van de straf en dat vertrouwen wordt
door de werking van een scheidsgerecht versterkt. De ervaring
te Amsterdam heeft bewezen, dat de bezwaren daarvan niet
zoo groot zijn, dat wij ons daardoor behoeven te laten afschrik
ken. Ik heb mij daarvan vergewist door een paar uitspraken
van twee personen van geheel verschillende richting, maar
wier meeningen beiden van groote beteekenis kunnen zijn,