78
De breedte van den weg wordt gemeten uit den gevel van
het gebouw tot aan de rooilijn aan de overzijde van den weg, of,
indien deze rooilijn door een anderen weg wordt afgebroken,
tot de lijn, welke de beide rooilijnen naast dezen weg ver
bindt.
De hoogte van gebouwen wordt gemeten:
a. bij gevels met kroonlijst, van de kruin van den weg
tot den bovenkant dier lijst; met dien verstande dat eene
bebouwing boven de maximumhoogte slechts dan is toege
staan, wanneer die bebouwing onder een hoek van 30 graden
of meer terugvalt, daarin, tenzij met vergunning van Bur
gemeester en Wethouders, niet meer dan één dakvenster
wordt aangebracht, en zulk een dakvenster geene grootere
buiten werksche breedte heeft dan 1.75 M.
b. bij topgevels, van de kruin van den weg tot de dak
goot; met dien verstande, dat de daarboven gelegen top be
perkt moet blijven binnen den gelijkzijdigen driehoek, boven
de lijn der maximumhoogte beschreven, en in elk geval de
hoogte van 4 Meter boven de maximumhoogte niet mag
overschrijden.
Met vergunning van Burgemeester en Wethouders mag
het maximum worden overschreden:
1°. bij het bouwen of het geheel vernieuwen van Rijks- of
van Gemeentegebouwen, kerken, torens, inrichtingen van
openbaar nut, alsmede van fabrieken, wanneer de aard van
het bedrijf grootere hoogte wenschelijk maakt;
2°. bij het geheel vernieuwen van een gebouw, tot gelijke
hoogte als het vóór de vernieuwing had;
3". bij het bouwen of het geheel vernieuwen van gebouwen
aan wegen, van welke slechts ééne zijde tot bebouwing be
stemd is.
In alle overige gevallen mag alleen met toestemming van
den Gemeenteraad het maximum worden overschreden.
Art. 23.
Elke woning moet althans één vertrek hebben met eene
oppervlakte van ten minste 14 M2.de verdere vertrekken
eene oppervlakte van tenminste 4 M2. voor elk.
Elke woning moet aan den ingang een portaal of een gang
met eene oppervlakte van tenminste 1 M2. bevatten.
Art. 25.
Elke woning moet voorzien zijn van ten minste één privaat.
Dit privaat moet hebben eene minimum breedte en diepte
van 0.80 M.
Art. 41.
Het aantal, de ligging, wijze van aanbrengen, samenstel
ling en afmetingen van riolen, buizen en leidingen tot afvoer
van hemelwater, menagewater en faecaliën uit woningen, of
uit andere gebouwen, moeten door Burgemeester en Wet
houders zijn goedgekeurd of wel voldoen aan de daaromtrent
door hen vastgestelde eischen.
De riolen, buizen en leidingen tot afvoer van faecaliën,
waaronder ook begrepen worden stoffen van waterplaatsen en
van stalvloeren, moeten worden aangesloten op een door
LI urge meester en Wethouders aan te wijzen riool.
Indien een riool niet wordt aangewezen, mag de uitloozing
rechtstreeks in het boezemwater plaats hebben.
In geval noch in een riool, noch in het boezemwater wordt
geloosd, moet dit plaats hebben in een beerput zonder overstort.
In riolen, buizen en leidingen tot afvoer van faecaliën naar
het riool of naar boezemwater moet, waar het geldt nieuw te
bouwen woningen buiten den singelrand steedsen in andere
wijken zoo dikwijls zulks door Burgemeester en Wethouders
wordt voorgeschreven, een van een overstort voorziene beer
put worden geschakeld, welke moet voldoen aan de door
Burgemeester en Wethouders te geven voorschriften omtrent
inrichting, afmeting en samenstelling.
De inrichting der overstortbuis moet zoodanig zijndat de
drijvende stoffen worden teruggehouden.
Art. 92.
De overtreding van eenige bepaling der artikelen 5, 6, II,
12, 13, 14, 15, 29, 38, 41 eerste lid, 43, 46, 47, 56, 58, 62,
63, 64, 65, 67, 71, 72, 80 tweede lid en 85, wordt gestraft
met eene geldboete van ten hoogste, vijf gulden; die van
eenige bepaling der artikelen 4, 7, 8, 9, 10, 19, 22, 23, 28,
32, 35, 36, 60, 61, 66, 74, 75, 83 en 84 en van een voorschrift,
krachtens art. 32 vijfde of achtste lid gegeven, met eene geld
boete van ten hoogste tien guldendie van eenige bepaling der
artikelen 3, vierde, vijfde en laatste lid, 17, 18, 27, 31, 33,
34, 37, 41, tweede, vierde en vijfde lid, 42, 44, 45, 48,51,52,
55, 68 eerste en vierde lid, 73 eerste lid en 82 met een
geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden; die van
eenige bepaling der artikelen 1 eerste lid, 16 tweede lid, 25
tweede lid, 30, 39, 50 eerste lid en 57 met eene geldboete
van ten hoogste vijf en twintig gulden of hechtenis van ten
hoogste zes dagen; en die van de artikelen 20, 21, 24, 25
eerste lid, 26, 40, 53 en 54met eene geldboete van ten hoogste
vijf en zeventig gulden of hechtenis van ten hoogste veertien
dagen.
Overtreding van artikel 2 laatste lid wordt, indien zij
betreft een tot woning bestemd gebouw, gestraft met eene
geldboete van ten hoogste honderd gulden of hechtenis van
ten hoogste eene maand, en overigens met eene geldboete
van ten hoogste vijf en twintig gulden of hechtenis van ten
hoogste zes dagen.
N°. 139. Leiden, 3 Juni 1905.
Wij hebben de eer U hierbij ter vaststelling aan te bieden
het kohier der plaatselijke directe belasting over 1905, waar
van de proefdrukken aan de raadsleden zullen worden toege
zonden.
Bij onveranderde vaststelling zal het belastbaar inkomen
bedragen de som van f 7081869.
Vermits in de begrooting als zuivere opbrengst dezer be
lasting uit het primitieve kohier is gerekend op een bedrag
van f 277200.—, zal met het oog op 5 °/Q verlies voor kwade
posten, de heffing moeten bedragen 291790.—, overeen
komende met 4.12024 °/0 van het belastbaar inkomen.
Wij geven U alzoo in overweging tot de vaststelling van
het kohier te besluiten en daarbij het heffingsprocent te be
palen op 4.12, waardoor een opbrengst wordt verkregen van
f 291773.-.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.