76 Ter bestrijding van deze verhoogingen kan in de eerste plaats worden gebruik gemaakt van het restant van den post voor On voorziene Uitgaven. Nadat de Raad in zijne vergadering van den 19 Januari 1.1. over dezen post, ten behoeve van de verhoo ging van volgn. 149 der begrooting, beschikte, bleef daarop nog een bedrag van 43.88s over. Doordien de Raad even wel bij zijn besluit van den 8en December 1904 de uitkeering over 1903 aan de Vereeniging tot bevordering van den bouw van werkmanswoningen verschuldigd, bepaalde op ƒ5313.76, d. i. 861.— minder dan de som welke uit het saldo van den dienst 1903 op de Onvoorziene Uitgaven voor 1904 werd overgebracht, is uit dien hoofde eene som van ƒ861.be schikbaar gebleven, welke thans eveneens kan worden aan gewend tot gedeeltelijke bestrijding der vorenstaande ver hoogingen. Uit den post voor Onvoorziene Uitgaven kan derhalve worden getrokken een bedrag van 43.885 861.904.888 Verder kunnen de navolgende ontvangstposten der begrooting, wegens hoogere opbrengsten, worden verhoogd: Volgn. 3. Huur of pacht van landerijen Volgn. 6. Opbrengst van gras verpachtingen Volgn. 10. Renten van kapitalen, b. wegens op andere wijze belegde gelden Volgn. 11. Opbrengst van tollen, enz. Volgn. 12. Baggeren in de wateren der gemeente Volgn. 16. Liggeld van vaartuigen Volgn. 17. Bruggeld Volgn. '18. Havengeld Volgn. 19. Marktgeld1339.01 f 654.92 10.50 2275.085 186.67 850 18.- 36 37s 505.81 Volgn. 22. Keurloon van visch Volgn. 23. Heffingen aan het Openbaar Slachthuis Volgn. 25c. Schoolgelden aan het Gymnasium. Volgn. 25d. id. aan de bewaarscholen Volgn. 25e. id. aan de Kweekschool voor Onderwijzers, Volgn. 25Schoolgelden voor het herhalings- onderwijs Volgn. 33. Opcenten op de hoofdsom der ge bouwde eigendommen Volgn. 37. Belasting op de honden Volgn. 38. Opbrengst van het Vergunningsrecht Volgn. 39. Uitkeering van het Rijk overeenk. art. '1 der wet van 24 Mei 1897 Volgn. 41. Vergoeding van het Rijk krachtens art. 45 der Wet op het Lager Onderwijs Volgn. 43. Bijdrage van het Rijk in de kosten der Kweekschool voor Onderwijzers en Onder wijzeressen Volgn. 46. Subsidie van het Rijk en de Provincie in de kosten van verpleging van arme krank zinnigen Volgn. 47. Bijdragen van particulieren in de verplegingskosten van arme krankzinnigen. Volgn. 49t>. Teruggave van het Rijk wegens bij voorschot gedane betalingen in zake onteigening ter bestrijding van besmettelijke ziekte onder de menschen Volgn. 52. Boeten wegens overtredingen inzake pi. dir. belastingen, enz Volgn. 53. Pensioensbijdragen van gemeente ambtenaren Volgn. 55. Ontvangsten voortvloeiende uit het beheer der voormalige administratie der vereenigde Gast- en Leprooshuizen Volgn. 56. Andere ontvangsten niet tot de voren staande behoorende Volg. 59. Geldleening ter voorziening in de kosten van buitengewone werken en door afschrijving van de navolgende uitgaaf posten, waarop een overschot aanwezig zal zijn: Volgn. 68. Presentiegelden der leden van den Raad Volgn. 98. Jaarwedde van den Commissaris van Politie Volgn. 108. Onderhoud van brandbluschmidde- len en redmiddelen Volgn. 111. Kosten van de Schutterij Volgn. 117. Kosten van toezicht op openlijke huizen enz Volgn. 119. Onderhoud van gebouwen voor den openbaren dienst bestemd Volgn. 138. Jaarwedden der onderwijzers Volgn. 147. Kosten van het plaatselijk school toezicht Volgn. 190. Renten van tijdelijk ter voorzie ning van kasgeld opgenomen gelden 10.9 J5 970.69 227.50 51.02 77.— 108.85 817.— 229.75 400.— 522.85 766.32 s 24.00 480.— 15.35 5.30 30.35 1481.53 17.25 4606.84s 290.89 842.— 1380.— 602.20s 1360.- 430.- 2684.95s I960.— 102.— 5788.35 Volgn. 193. Wachtgelden1067. ƒ33350.346 Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging tot de bovengemelde verhoogingen te besluiten, door vaststelling van den hierbij overgelegden begrootingsstaat model C. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 138. Leiden, 31 Mei 1905. De Verordening op het Bouwen en Sloopen, zooals die bij Uw besluit van 2 Maart 1905, in verband met de opmerkin gen van Gedeputeerde Staten, vervat in hun schrijven aan Burgemeester en Wethouders van 2 September 1904, nader is vastgesteld (zie no. 43 der Ingekomen Stukken van 1905), heeft wederom nog niet de goedkeuring van Gedeputeerde Staten mogen verkrijgen. In hun schrijven van 10 April 1905 opperen Gedeputeerde Staten nog verschillende bedenkingen, door hen grootendeels ontleend aan het rapport van den Inspecteur der Volksgezond heid en dringen zij er tevens op aan, die bezwaren alsnog in overweging te nemen. De missive van Gedeputeerde Staten werd ons met het rapport van den Inspecteur der Volksgezondheid door Burge meester en Wethouders toegezonden, vergezeld van de daar omtrent door den Inspecteur der Bouwpolitie en den Direc teur van Gemeentewerken uitgebrachte adviezenwij hebben van deze stukken kennis genomen en hebben de eer U nu het volgende mede te deelen. Met verschillende opmerkingen van Gedeputeerde Staten kunnen wij ons, zooals nader zal blijken, niet vereenigen en stellen wij U dan ook voor de desbetreffende bepalingen on gewijzigd vast te stellen; in sommige gevallen evenwel komt het ons gewenscht voor, aan de bezwaren van Gedeputeerde Staten tegemoet te komen. Artikel 2. Aan den wensch van Gedeputeerde Staten, dat alsnog voor nieuw aan te leggen wegen eene minimum straat breedte in de verordening worde opgenomen, meenen wij, dat het, in verband met het advies van den Inspecteur der Bouwpolitie, niet noodig is te voldoen. In de eerste plaats toch moeten wij U erop wijzen, dat in het door U 18 Mei j 1. vastgestelde plan van uitbreiding der gemeente, hetwelk aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring is gezonden, de minimum-straatbreedte voor nieuw aan te leggen wegen op 10 M. is bepaald; houden de bouwers zich hier nu niet aan en handelen zij in strijd met de door Bur gemeester en Wethouders verleende vergunning, dan is dit volgens art. 38 al. 1 der woningwet reeds strafbaar als afwij king van het goedgekeurde bouwplan. Doch in de tweede plaats is het volgens art. 1 der door U vastgestelde verordening verboden eenen weg anders aan te leggen dan in de richting door den Gemeenteraad te be palen, en is overtreding van dat artikel strafbaar volgens art. 92. Op grond van het bestaan van deze twee bepalingen vin den wij het dus minder noodig aan het verzoek van Gede puteerde Staten te voldoen. Art. 11 en 41. Dat er strijd zoude zijn tusschen deze twee artikelen kunnen wij niet inzien. In polderwater toch zullen volgens de, 2 Maart jl. vastgestelde, lezing nimmer faecaliën mogen loozen, in boezemwater wel. Daarentegen wordt de afvoer van menage- of fabriekswater (behoudens voorafgaande rei niging in zinkputten) in polderwater wel toegestaan. Laatst genoemden afvoer absoluut te verbieden, zooals Gedeputeerde Staten wenschen, is volgens den Directeur der gemeentewerken een practisch onuitvoerbare maatregel. Men denke zich, zegt de Directeur, het geval, dat ergens midden in den Crone- steinschen polder, ver van het boezemwater verwijderd, eene boerderij of alleen staande woning zal worden gebouwd. F aecaliën, meststoffen en d.g.l. zullen dan in beerputten zonder overstort worden opgevangen, doch het gewone huishoud- water kan zonder bezwaar in den polder afstroomen. Trouwens, waar zoude het anders moeten blijven? Overigens is de quaestie van afvoer in den polder meer van theoretischer! aard. Alle nieuwe straten komen immers in ontpolderd terrein te liggen, zoodat alsdan afvoer van huis- en hemelwater en drekstoffen steeds op boezempeil geschiedt. Ook eene loozing van fabriekswater in polderterrein zal hooge uitzondering blijven en komt op het oogenblik nog nergens voor. Toch is zoodanige loozing denkbaar. Teneinde nu aan de bezwaren van Gedeputeerde Staten, ook omtrent den zinkput, tegemoet te komen, stellen wij U, overeenkomstig het advies van den Directeur der gemeente werken, voor de twee laatste alinea's van art. 11 te lezen als volgt: »In eene leiding tot afvoer van menage- of fabriekswater naar het riool of naar boezemwater moet een zinkput worden geschakeld van voldoende afmeting en samenstelling, een en ander ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders. «Afwijking van bovenstaande bepalingen kan door Burge meester en Wethouders schriftelijk worden toegestaan. «Voor afvoer van menage- of fabriekswater in den polder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 4