DONDERDAG 18 MEI 1905. 53 stel van willen maken om hierdoor de hoofdzaak, »detuinders patroonsvereeniging in de gelegenheid te stellen naar behooren te kunnen veilen," niet in gevaar te brengen. Met 14 tegen 7 stemmen besloot de Raad tot verplaatsing van de vereenigde groenten-, ooft- en aardappelmarkten. Het hoofdmotief hiervoor was om den leden der Leidsche tuinderspatroonsvereeniging gelegenheid te geven hunne tuinbouwproducten te veilen, waarvoor aan den Ouden Singel de ruimte ontbrak. De verplaatsing van de gewone markt is niet geschied omdat de Oude Singel daarvoor niet de geschikte plaats was, integendeel, want, nooit is hierover geklaagd en wat meer zegt24 handelaren in groentenzoogenaamde op- of voor- koopers hebben zich in een adres aan den Raad, ingekomen 23 Juli 1903, dus nadat de voorstellen van Burg. en Weth. bekend waren gemaakt, hier tegen verzet. De verplaatsing van de gewone markt is dus toen alléén geschied omdat Burg. en Weth. meenden waarmede de meerderheid van den Raad zich toen vereenigd heeft dat die markt in de onmiddellijke nabijheid van de veilingen moest gehouden worden. De ondervinding heeft echter ge leerd dat dit beginsel in de toepassing groote moeielijkheid ondervindt. In plaats van de veilingen mogelijk te maken en tot ontwikkeling te brengen wat het hoofddoel van de verplaatsing der markten is geweest, heeft men ze, door dit beginsel toe te passen, tegengehouden, en op den duur onmogelijk gemaakt. Ja wat meer is, men heeft ten koste van de ontwikkeling der veilingen, de gewone markt, die vrijwel een kwijnend bestaan leidde, eenigszins gereleveerd, doch daarmede is het hoofddoel van de verplaatsing der markten teloor gegaan. De veilinghouders wenschen dan ook niets liever dan van hunne tegenstanders, de vrije markters, verlost te worden en zullen, geschiedt dit niét, voor de keus komen té staan om het bijltje er bij neer te leggen of naar een ander eigen terrein om te zien. De vrije markters die van geen verplaatsing willen weten, is 't kennelijk alléén te doen om te profiteeren van het ver tier en de drukte die de veilingen aanbrengen. De tegenstanders van de verplaatsing vergeten echter dat men de tuinderspatroonsvereeniging niet kan dwingen, om aan de Boommarkt te blijven veilen en dat de vrije markters, zoodra de veilingen aan de Boommarkt gestaakt worden, dan toch het voordeel verliezen, dat hun nu noopt zich met hand en tand er tegen te verzetten om de vrije markt weer naar den Ouden singel terug te brengen. Gaat de Raad nu op het voorstel van de meerderheid van het college van Burg. en Weth in, zonder meer en wordt dus geen verandering gebracht in den, naar het oordeel van de meerderheid der marktcommissie, onhoudbaren toestand, dan wordt hierdoor in zekeren zin teruggekomen op een vroeger besluit d. i. het besluit van 23 Juli 1903, waarvan de hoofd strekking is geweest zooals ik reeds gezegd heb som de veilingen van tuinbouwproducten mogelijk te maken en tot ontwikkeling te brengen." De heer Witmans M. d. V., ik zal heel wat korter zijn dan de geachte voorzitter van de Marktcommissie. Ik was degene, die in de Marktcommissie tot de minderheid behoorde, en over deze aangelegenheid is in de Marktcommissie heel wat voorgevallen door mijn standpunt uiteen te zetten; het gevolg is geweest dat er geen homogeniteit is verkregen, wat natuurlijk het gevolg had het bestaan van een meerderheid en een minderheid in de Commissie. De geschiedenis na te gaan van deze groentenmarkt ligt niet op mijn weg. Alleen herinner ik er aan, dat toen het voorstel tot verplaatsing der markt bij den Raad was inge diend, ik niets heb gezegd, maar alleen heb tegen gestemd. Ik was daar niet voor; ik heb het betreurd en blijf het betreuren. Nu evenwel gebleken is dat de groentenhandelaren ingenomen zijn met de tegenwoordige wijze van doen, leg ik mij er bij neer. Het optreden, mijnheer de Voorzitter, van de tuinders patroonsvereeniging is dan ook de oorzaak van allen strijd, liet wil mij voorkomen, dat die Vereeniging iedereen, die op haar gebied handel drijft, wil rijgen in een keurslijf en allen de wet wil voorschrijven; maar ik kan mij zeer goed voor stellen, dat de vrije handelaren zeggen: ik wil mijne producten aanhouden, als het mij goeddunkt. Moeten wij nu als over heid, zeggen: wij zullen de vrije handelaren drijven naar de tuinders patroonsvereeniging? Moeten wij daartoe mede helpen? Ik doe daaraan niet mede. Uit de cijfers is na te gaan, dat als de vrije markters voor de gemeente niet mogen veilen, de opbrengst uit een finan- tieel oogpunt van geen belang is; en zonder de meerderheid van de Marktcommissie zullen er wel meer zijn die met deze gedachte van de minderheid medegaan. Het wil mij voorkomen dat, zooals de zaak loopt, zij voorloopig moet blijven loopen De markt en de veiling moeten niet gescheiden wordenwaar het volk is, is de nering beiden moet men bij elkaar houden. Één ding heeft mij betrekkelijk leed gedaan. Er is een clausule in het praeadvies van Burg. en Weth. handelende over eene eventueele marktverplaatsing naar buiten de gemeente, waar Burg. en Weth. het niet met de minderheid eens is; ik heb betoogd, dat waar het per slot van rekening zou blijken, dat de vrije handelaren en de georganiseerde handelaren het samen niet konden vinden, de tuinderspatroonsvereeniging dan maar buiten de gemeente moet gaan om hare zaken af te wikkelen. Ik zou daarvan dan geen spijt hebben; ik zou het in zekeren zin betreuren, maar als Raadslid geen leed erover hebben. Wij zouden er ons toch niet toeleenen om de tuinderspatroons vereeniging de vrije handelaren aan banden te doen leggen. Mijnheer de Voorzitter, ik wensch er geen voorstel van te maken, maar alleen nog een enkele vraag te doen: Aan het slot der beantwoording van Punt I van het adres der tuinders patroonsvereeniging staat: Burg. en Weth. wenschen de tegen woordige regeling voorloopig zoo te laten; als dat «voorloopig" dan maar niet lang is. De vrije handelaren veilen op dit oogenblik; maar veilen tot 3 uur, en als de menschen bij hunne klanten zijn geweest en komen om halfdrie op de markt, hoe kunnen zij dan om 3 uren klaar zijn? Zij hebben toch dezelfde rechten en verplichtingen tegenover de gemeente. De heer Juta. M. d. V. De heer Eerstens heeft de geschie denis nagegaan van de Leidsche tuinderspatroonsvereeniging en van de leden daarvan tot 1903 en wat hij daarover zeide, is volkomen juist. Maar wat den huidigen toestand betreft, heeft die geachte spreker zeer voorzichtig en zeer terecht, die woorden«tuinderspatroonsvereeniging en leden" niet meer gebezigd. Zeer terecht, zeide ik. Immers, het adres waaromtrent wij nu te beslissen hebben gaat niet uit van meergenoemde Vereeniging of van hare leden als zoodanig, hetgeen kan blijken uit verscheidene tegen-adressen, waar onder er één is, dat door vele leden der tuinderspatroons vereeniging is onderteekend. Het adres, dat wij nu behan delen spreekt niet namens het Bestuur der tuinderspatroons vereeniging, maar werd ingediend door G. Doeve, voorzitter en B. Hoff, secretaris der Vereeniging. Dat maakt groot verschil. Waar vele leden eener Vereeniging op ruime schaal zich verzetten tegen een adres, dat van den voorzitter en den secretaris eener vereeniging uitgaat, daar zou het onbillijk zijn daarmede geen rekening te houden, en hen terug te wijzen naar eene plaats die zij niet wenschen en waar hunne zaken vroeger kwijnden terwijl die thans bloeien omdat zij profiteeren van de drukte en het vertier, die daar heerschen. En het beste bewijs dat de zaken er goed gaan, ligt wel in het feit dat men aan den Raad vraagt: laat ons daar blijven. Ging het niet goeddan zou men dat niet vragen. Daar komt nog bijdat er niet één adres bij den Raad is ingekomen om te betoogen dat het wenschelijk is, dat de Raad het verzoek dat wij nu behandelen, zal aannemen. Er is gezegd geworden dat de veilingen kwijnen en te niet zullen gaan. Ik zal niet wagen te voorspellen wat de toe komst baren zal, maar als men eens vergelijkt wat er nu wordt geveild vergeleken met de eerste helft van Mei van verleden jaar, dan wordt die pessimistische bewering door de feiten gelogenstraft. Ik zal niet bewerendat al aan groote verwachtingen, als men die mocht hebben gehad, voldaan wordt, maar men heeft geen recht om te zeggen, dat de markt kwijnt en te niet zal gaan; neen zij blijft zoowat op dezelfde hoogte. Nog eene opmerking slechts over het Rapport der Com missie. Daarin lees ik: »Nog steeds erkent zij als juist het beginsel, dat de veilingen en de markt zooveel mogelijk bij elkaar behooren te zijn. Zij zou deze ook liever bij elkander behouden, doch waar zulke groote bezwaren zijn gerezen en verdere moeielijkheden niet zullen uitblijven, acht zij het beter dat beginsel prijs te geven in het belang van de goede orde. Nu mijnheer de Voorzitter, meen ik dat men de vrees voor verstoring der goede orde niet te ver moet trekken; in dat opzicht kan men zich volkomen verlaten op de zorg van den Burgemeester. Dus dit kan geen reden zijn om van een als juist erkend beginsel af te wijken. Naar mijne meening zou de Raad door inwilliging van het verzoek eene groote onbillijkheid begaan jegens de zeer talrijke tegenadressanten en ik hoop dat de raad er niet toe zal besluiten om de vrije markters te verbannen, maar dat hij den toestand laten zal zooals die is. Ik wil gaarne hulde brengen aan den Voorzitter en den Secretaris van de tuinderspatroons vereeniging voor het initiatief dat zij hebben genomen om de veilingen tot stand te brengen; maar zij zullen onder vonden hebben dat het moeielijk is een nieuwen maatregel ingang te doen vinden. Inderdaad behoort daartoe veel tact en zoogenaamd zee manschap; ik hoop dat door ondervinding geleerd de tuin- der-patroons-vereeniging zal inzien, dat het beter is om vat water in den wijn te doen en dat men er naar streven moet om tot elkander te komen Eerst dan kan de toestand goed worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 9