DONDERDAG 18 MEI 1905. 51 neering, dat zij moeite er. pogingen zelf in het werk gesteld heeft daartoe, bij mij niet veel gewicht in de schaal legt. Nu zegt de heer van der Eist, dat als het na eenige jaren noodig is het terrein voor het Rijk beschikbaar te stellen, de Gemeente dan een ander terrein aan de Vereeniging zal aan wijzen. Dat voorspelt noodzakelijk, dat de vrees, die in het Rapport var. Burgemeester en Wethouders doorstraalt, ge grond zal blijken, want de heer van der Eist laat reeds nu hier doorschemeren, wat de Vereeniging eischen zal. Als later het terrein voor Rijk of Gemeente onmisbaar zou blijken en men het terugvorderde, zou de Vereeniging aanspraken doen gelden en aldus redeneeren: de Gemeente behoort nu een ander terrein voor ons te bestemmen. Het verheugt mij, dat Burg. en Weth. op dat bezwaar gewezen hebben. Aan het voorstel om grond toe te staan voor een jaar hecht ik weinig waarde, want daarmede zullen wij niet van de zaak af zijn. Integendeel, als de zaak opneemt, zal na verloop van dat jaar de Vereeniging bij den Raad komen met den eisch haar verder te helpen. Wat wij gaan doen is het zetten van een eersten stap op een nieuwen weg, want dat terrein bij den Hoogen Rijndijk is slechts te gebruiken voor de kinderen van een betrekkelijk klein gedeelte van de stad. Als men eenmaal a heeft gezegd, zal men ook b moeten zeggen, en zal de Vereeniging over een paar jaren met klem van redenen komen betoogen, dat er ook in het Zuiden, Oosten en Westen van de stad door de gemeente voor zulke inrichtingen behoort gezorgd te worden. Nu zullen er zijn die zeggen: wel, als de zaak goed is, moet de Raad in die richting verder gaan. Ja, maar altijd binnen zekere grenzen. Er zijn nog eene menigte andere inrichtingen van nuttigen aard, van weldadigheid enz. en waar zou het heen als die allen op haar beurt bij de gemeente zouden komen aankloppen om terrein dat zij behoeven? Ik vrees voor be denkelijke antecedenten. En daarom zou m. i. de Raad nooit verder moeten gaan dan aan deze Vereeniging eene jaarlijksche subsidie toe te kenneneigen kracht en energie zij haar leuze, niet een steunen op gemeentehulp. De voorbeelden zijn voor het grijpen, dat andere inrichtingen van nut langs dezen weg succes hebben gehad. De heer van der Ei.st. U hebt 't zoo juist gezegd, M. d. V., het geldt hier de principieele vraag, of de gemeente zedelijk verplicht is aan de Vereeniging «Volksspeeltuinen" terrein te geven, ja of neen. De heer Juta heeft er iets tegen, dat ge noemde Vereeniging dadelijk bij de gemeente aanklopt om grond. Ik heb hier voor mij een uittreksel van eene circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken van Februari 1904, gericht aan alle Burgemeesters en Wethouders van Nederland, die ik dus hopen mag, dat ook in Leiden aan het goede adres gekomen zal zijn en waarin wordt aanbevolen o. a. om aan vereenigingen tot bevordering van open lucht spelen geschikt terrein kosteloos in gebruik te geven of geldelijken steun te verleenen in de kosten van oprichting daarvan en bij de uit breiding der gemeenten met de behoefte aan zulke terreinen rekening te houden. Dat klinkt heel anders dan wat de heer Juta zegt. Die keurt het erg af om dadelijk bij de gemeente aan te kloppen, maar de circulaire spreekt in de eerste plaats van het kosteloos verstrekken van terrein. Trouwens, hij lette slechts op wat Amsterdam in dit opzicht doet. Het is gemakkelijk om te zeggenhelp u zelf door eigen kracht en energiemaar waar liet onmogelijk blijkt om geschikt en voldoende terrein te verkrijgen, daar volgen wij den eenig goeden weg door ons te wenden tot de gemeente, die terrein in eigendom heeft. De heer Korevaar. M. d. V. Het is u bekend, dat ik medega met het advies van Burg. en Weth. waar zij uitspreken hun sympathie met het streven der Vereeniging, en dat ik ook medega met de meening dat de Vereeniging eenigen steun van de gemeente behoeft en noodig heeft, maar dat ik verder in meening verschil met het college op welke wijze die steun zal worden verleend. De meerderheid van het college wil jaarlijks een bijdrage geven in contanten van f 250.en de Vereeniging wil land kosteloos in gebruik hebben; het meeningsverschil grondt zich op principieele redenen, want het finantieele offer voor de gemeente is in beide gevallen ongeveer even groot te schatten. Gratis land in gebruik te geven is ongeveer ook f 250.— maar het betreft, zooals gezegd, hier eene principieele quaestie. Nu heeft de heer Juta gezegd: het is iets nieuws wat wij gaan doen; maar dat ben ik niet geheel eens. Het was iets nieuws toen de politieverordening gewijzigd werd en het pinkelspel en voetbalspel zijn verboden (men is in den Haag zelfs bezig het vliegeren te gaan ver bieden) en van dat nieuws dat men vroeger heeft ingevoerd moet men de gevolgen ook aanvaarden en goed maken, wat men vroeger de jeugd heeft ontnomen; dat is het schadelijk gevolg van hetgeen wij hebben gedaan. Hoe kan de Vereeniging er aan denken, straten en singels veilig te maken, vooral op middagen als er geen school is, door de jonge snuiters tot zich te trekken, als zij daarvoor de speelruimte mist? De Raad moet haar daarom steunen in de uitvoering harer plannen. De heer Juta oppert bedenking tegen het feit, dat tusschen de oprichting der Vereeniging en de indiening van het adres zoo weinig tijd is verloopen, maar dat bewijst geenszins, dat de Vereeniging vóór hare oprichting reeds geen pogingen zou aangewend hebben om tot haar doel te geraken. Ook wordt een bezwaar genoemd dat de Vereeniging ver trouwt dat de proef langer dan een jaar zal moeten worden voortgezet, maar daarop zou ik willen antwoorden, dat als wij de overtuiging hadden, dat het niet langer zou duren dan een jaar, wij er niet mede zouden moeten beginnen; wij hopen en vertrouwen, dat het voor langer tijd zal mogen zijn; mocht de Gemeente echter den grond, door welke om standigheden ook, noodig hebben, dan ben ik vast overtuigd dat de Raad er niet voor terugdeinzen zal om die maatregelen toe te passen, die daartoe zullen noodig zijn. Maar dat gevaar is niet zoo groot, omdat de Vereeniging 1| Hectare van het Raamland vraagt, terwijl de Gemeente daar ter plaatse de beschikking heeft over een stuk van 7 bunders. Dat er later ook voor andere deelen der Gemeente gevraagd zal worden voor een zelfde doel, is eene gebeurlijkheid, die door den heer Juta gevreesd wordt, doch door mij juist wordt gewenscht, want dit zou het bewijs leveren dat de Vereeniging overtuigd is dat de proef geslaagd mag heeten. De heer Juta. M. d. V. Nog een enkel woord. Dat ik niet mis gezien heb, volgt uit hetgeen de heer van der Eist heeft medegedeeld en ook in zijn tweede rede heeft gezegd, n.l. dat de Gemeente zedelijk verplicht is terreinen aan te wijzen, en naderhand de Gemeente ook zedelijk verplicht zal zijn andere terreinen aan te wijzen. Ik behoef daar verder niets bij te voegen. Nog een enkel woord ook naar aanleiding van hetgeen de heer Korevaar heeft gezegd, n.l. dat dit niet iets nieuws is, want dat, toen wij het pinkelspel gingen verbieden, wij heb ben geweten, terreinen te moeten aanbieden, althans hebben geweten iets anders in de plaats te moeten geven. Die ge volgtrekking gaat mij te ver; maar dat de gemeente Leiden nu zedelijk verplicht zou zijn terreinen voor volksspeeltuinen aan te wijzen omdat in den Haag het vliegeren is verboden, dat ontsnapt mij geheel. De heer Sijtsma. Voor wij tot stemming overgaan wil ik alleen nog maar opmerken dat de heer Juta ten onrechte het laat voorkomen dat de voorstemmers daarmede te kennen geven op het standpunt te staan van een dier voorstanders die zegt dat de Gemeente zedelijk verplicht is grond voor dat doel af te staan. Men kan ook uit ganseh andere overwegingen voorstemmen. De Voorzitter. Ik wensch eerst in stemming te brengen wat in zooverre een beginselquaestie voor den Raad is, of zij de Vereeniging terreinen in gebruik zal gaan geven of niet. Is dat uitgemaakt, dan zijn de voorstellen aan de orde van de heeren Pera en van der Eist, en dan moet worden bepaald welk terrein zal worden beschikbaar gesteld en op welke voorwaarden dat zal geschieden. De heer van Hoeken. M. d. V. Ik ben ook gunstig gestemd om de Vereeniging te helpen, maar ik ga niet mede met de bewering dat de gemeente zedelijk verplicht is dat te doen. Ik geef toe, dat er argumenten zijn, ja zelfs dat de tijd niet ver meer af is dat men er toe komen zal om het vliegeren te verbieden met het oog op onze telefoondraden. Waar dus de gemeente dergelijke spelen moest verbieden,zal het echter noodig zijn gelegenheden te openen, dat de jongelui naar buiten kunnen gaan om daar te spelen. De randbewoners die er den meesten hinder van ondervinden, dat de kinderen geen vol doende gelegenheid hebben tot spelen in de binnenstad, zouden zeker gaarne zien dat de gelegenheid gevonden werd. Ik ben daarom, al is het dan ook op andere gronden als de heer van der Eist, wel geneigd de Vereeniging te helpen. De Voorzitter. Als op het verzoek gunstig zal worden be schikt, dan is dat niet een bewijs, dat de gemeente zedelijk verplicht is de Vereeniging te helpen met het kosteloos afstaan van terreinen. De beraadslaging wordt gesloten. Het verzoek van de vereeniging, in stemmipg gebracht, wordt afgewezen met 14 tegen 11 stemmen. Tegen stemmen de heeren: de Vries, Paul, van Hamel, van der Lip, Bots, Kerstens, Vergouwen, Bosch, Driessen, Timp, M'euleman, J. P. Mulder, Hasselbach en Juta. Voor stemmen de heeren: van der Eist, van Tol, Sijtsma, Le Poole, van Gruting, Witmans, de Goeje, van Hoeken, Pera, Korevaar en A. Mulder. De Voorzitter. Hierdoor komen te vervallen de beide voor stellen van de heeren Pera en van der Eist. Wenscht men nog een voorstel te doen de Vereeniging een subsidie aan te bieden?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 7