5i DONDERDAG 18 MEI 1905. De Voorzitter. Ik wil even opmerken dat de laatste spre ker zich eenigszins vergist heeft bij wat hij opmerkte om trent de tuinders-patroonsvereeniging. De meerderheid dei- Commissie en Burg. en Weth. waren in hetgeen daarover is gezegd eenstemmig, maar het College is verdeeld over de vraag wat gedaan moet worden tot oplossing van dien onaangenamen toestand. Het eerste verzoek niet in te willigen, daaromtrent is het college eenstemmig. Aan het tweede verzoek wordt reeds voldaan. Omtrent het derde verzoek is de meerderheid van meening, dat het niet ingewilligd kan worden met het oog op de Marktveror- dening. En wat het vierde verzoek betreft; zooveel mogelijk personen, die in het geheel niets met de veilingen van noode hebben, van het terrein te weren, aan dien eiseh van de tuinders-patroonsvereeniging is voldaan, mits daaronder niet worde verstaan, dat zij personen, die niet welkom zijn, van het terrein zou kunnen weren. Doch de heer Eerstens zou gaarne een vijfde punt aan het voorstel wenschen toe te voegen, n. 1. om de vrije markt weer over te brengen naar de plaats waar die vroeger werd gehouden. Als dat wordt voorgesteld, kan dat ook aari de orde komen en de Raad daarover tevens eene beslissing nemen. De heer Eerstens. M. d. V. De heer Witmans heeft ge sproken van het bestaan van eene meerderheid en eene minderheid in de Marktcommissie, dat is zoo; maar het be zwaar van de minderheid tegen het voorstel der meerderheid, is van eenigszins anderen aard dan men zou vermoeden. De minderheid is niet met de meerderheid medegegaan omdat zij principieel tegen de veilingen gekant was. De heer Witmans heeft ook geklaagd over het optreden van de Vereeniging; hij noemt het een drijven van de tuin ders-patroonsvereeniging. Maar de heer Witmans moet ook eens letten op wat van de zijde der tegenstanders gebeurt, en wanneer hij ook dat onderzocht had, zou hij niet kunnen zeggen dat de tuinders-patroonsvereeniging zonder reden is komen klagen. Ik zal dat echter nu verder maar laten rusten. De heer Juta meent, dat het request van de heeren Doeve en Hoff is uitgegaan en niet van de vereeniging. Mijn heer de Voorzitter, de aanhef van het request moge daar eenige aanleiding toe geven, maar daar staat toch duidelijk bij»in hunne hoedanigheid respectievelijk van voorzitter en secretaris van de Leidsche tuinders-patroonsvereeniging," dus moet men aannemen dat het request is ingediend namens de Leidsche tuinders-patroonsvereeniging en dit is ook wer kelijk het geval. De geachte spreker heeft er op gewezen, dat het tegenadres ook geteekend is door een heele boel leden van tuinders- patroonsvereeniging. Mijnheer de Voorzitter, ik meen, dat de vereeniging op dit oogenblik 110 leden telt, en daarvan heb ben er 10 het adres geteekenden van die 10 zijn er nog 5, die denzelfden naam dragen, dus eene familie vormen. Hier behoef ik dus niet veel meer bij te voegen om duidelijk te maken, dat dit argument van den heer Juta niet veel waarde heeft. Nu wordt er ook gesproken over de onbillijkheid om de vrije markt naar den Ouden Singel te verplaatsen, doch welke on billijkheid schuilt daarin? Dat begrijp ik niet. Als het voor stel dat de marktcommissie aan Burg. en Weth. deed, werd aangenomen, zou de vrij-markter naar hartelust van 's mor gens 0 uur af tot 's avonds toe kunnen veilen en als hij lust had ook een kijkje kunnen gaan nemen in de veilingloods die slechts 5 minuten van den Ouden Singel verwijderd is. Ik wil er nog bijvoegen dat het geen vereischte is, dat vrije markt en veilingen in elkanders onmiddellijke nabijheid plaats hebben. Overal waar veilingen gehouden worden door ver- eenigingen, zijn die van de gewone markt gescheiden; te Rotterdam, te 's Gravenhage. (waarvoor de veilingen te Loos duinen ptaats hebben), te Delft enz. Men werpt mij tegen, dat ik beweerd zou hebben, dat de vrije markt bloeit. Zoo sterk heb ik mij niet uitgelaten. Ik heb alleen gezegd, dat de vrije markt door de verplaatsing zich wat heeft gereleveerd. Evenmin heb ik beweerd dat de veilingen kwijnen wèl heb ik gezegddat zij door de plaats waaren de omstandigheden waaronder zij gehouden worden niet kunnen komen tot die ontwikkeling welke men zou wenscben. De heer Juta moet niet denken, dat men door den toe stand te laten zooals die nu is, de vrije-markter zal kunnen bevredigen, want wat toch zal er het gevolg van wezen? Dat, zooals ik reeds gezegd heb, de veilinghouders óf er het bijltje bij zullen nederleggen of de veilingen naar elders zul len verplaatst worden, zoodat dan het voordeel, dat de vrije markters beoogen te profiteeren van de drukte en het ver tier die de veilingen scheppentoch voor hen geheel zal te looi' gaan. De heer van Hoeken. M. d. V. Wanneer de heer Eerstens zoo even de opmerking maakte, dat ik in 1903 zou gesproken hebben de vrije markt op de oude plaats te laten, zal dat wel zoo zijnmaar er is een groot verschil tusschen de vrije markt, die nu in het leven is geroepen en de vrije markt van destijds. Heb ik gezegd: laat die vrije markt daar blijven, dan bestond dat alleen voor diegenen, die destijds marktgeld betaalden naar de oppervlakte, die zij innamen en hunne waar verkochten zonder veiling aan den Ouden Singel. Maar de vrije markt, die er nu is van diegenen, die buiten het veilings lokaal zijn gaan veilen, is een geheel andere; en nu zou ik er mij tegen moeten verklaren, dat al die lieden nu naar den Ouden Singel zouden worden verwezen. Wanneer het dus in de bedoeling ligt daarbij op te nemen hen, die niet veilen in het lokaal maar daarbuiten, dan kan ik mij daarmede niet vereenigen en ga mede met de vierde conclusie van Burg. en Weth. om de partijen bij elkaar te laten. De heer Pera. M. d. V. Ik ben verbaasd over de lange discussie, die over deze zaak gevoerd wordt. Het ismoeielijk tusschen twee honden, die elkaar vijandig zijn, vriendschap op te wekken. Uit alles blijkt, dat men er den Raad mede heeft opgescheept om een weg te zoeken tot het vinden van een vergelijk tusschen de tuinders en de tuinders-patroons vereeniging. Daar zit de moeielijkheid. Wat kan de Raad in deze doen? Alleen den wensch uitspreken, dat men er naar streven zal om over en weêr te komen tot eene goede ver standhouding. Als dat het geval mocht wordendan redt alles zich van zelf en zal politie-toezicht niet noodig wezen. Dit alles is voor mij een reden om mede te gaan met het voorstel van Burg. en Weth. in de hoop dat tijd raad zal schaffen. De heer Witmans. M. d. V. Ik moet den heer Eerstens antwoorden, dat verplaatsing van de markt in het algemeen mij onverschillig laat. Hij gewaagde van zekere handelingen van het bestuur der tuinders-patroonsvereeniging, waardoor animositeit zou opgewekt zijn. Daarvan herinner ik mij niets. Alleen blijkt uit heel het adres de strekking om een beslis sing van den Raad uit te lokken waardoor de vrije markters geheel zullen komen onder de hoede van de vereeniging, waardoor het onmogelijk zal worden zaken te doen op het terrein van het marktwezen. En daartegen wensch ik met kracht op te komen. De heer Eerstens heeft plaatsen genoemd, waar het markt wezen wel gesplitst is. Maar te Amsterdam liggen de markten, bij de Marnixkade op eene uitstekende wijze bij elkander. En ik vraag, waarom de bokken te scheiden van de schapen De Voorzitter. Ik zal de discussie sluiten, maar wensch nog even mijne meening te zeggen. De beer Witmans heeft daar straks gevraagd of de zaak voorloopig zoo zal worden gelaten, dat het veilen om 3 uur zou blijven beginnen, en de vrije handelaren daardoor bena deeld zouden worden. Ik kan mededeelen dat Burgemeester en Wethouders dien toestand voorloopig zoo willen laten. De goede orde eischt dit. En wat nu mijne meening is, is overigens reeds voldoende gebleken. De heer Witmans is geweest de minderheid in de markt-commissie; en de meerderheid wil de gewone markt terugbrengen daar waar die in 1903 was. Nu komt het mij voor, dat zij, die er nu tegen zijn om de vrije markt daar heen terug te brengen, feitelijk zijn tegen de veilingen. De heer Witmans heeft eene misvatting willen ophelderen, maar hoewel dat uit onze voordracht niet blijkt, wordt toch in het rapport van de Marktcommissie de meening van den Algemeenen Marktmeester aangehaald, dat de toestand zoo niet kan blijven en dat het gevolg van de bestendiging daarvan zal zijn, dat de veiling te niet gaat, omdat aan de eigenlijke veiling geen goed hart wordt toegedragen. Toen ik in Juni 1903 met zeer veel animo heb medegewerkt tot oprichting van de veiling ik was toen pas in de gemeente is be sloten de markt over te brengen naar het terrein van de veiling, omdat men meende daardoor de eenheid te bevor deren maar het is gebleken dat dat een verkeerd besluit is geweest. Nu willen wij daarop terugkomen en de vrije markt naar het oude terrein terugbrengen, hetgeen dus niet is een «verbannen." Daartegen wordt nu zooveel bezwaar gemaakt, het is reeds door den heer Eerstens opgemerkt omdat de vrij markters toch door het grootere verkeer der veiling meerdere afnemers vinden. Maar het komt mij voor, dat het hier te doen is om de veiling tot meerderen bloei te brengen, eri dat wij dus, waar wij hebben de adviezen van de Markt commissie en van den Algemeenen Marktmeester, waarin gezegd wordt dat door deze wijze van bemoeielijking der veiling in de loods door de vrije handelaren afbreuk gedaan wordt aan die veiling. En nu geen maatregelen te nemen in het belang van de veiling, maar den onhoudbaren toestand te bestendigen, daardoor maken wij dat de instelling der veiling verloopt en doodbloedt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1905 | | pagina 10