Regie me ut voor de werklieden in dienst van de
gemeente Leiden.
62
Haarlemmertrekvaartweg, de Lage Rijndijk en de Vinkweg:
op het aanvangsuur van den arbeid behoort de werkman zich
op een dier wegen op de grens der gemeente te bevinden.
Bezwaar kan dit o. i. niet opleveren.
De bepaling van art. 10a geeft aanleiding tot eenig mis
verstand. Welke maximum-werktijd is hier bedoeld, vraagt
de commissie: die van ÏU1^ uur of die van 13 uur? Immers
art. 8 spreekt van twee tijden. Wij antwoorden: beide. Het
maximum van den normalen werktijd is ÏO1^ uur, maar dat
maximum kan in bijzondere gevallen en onder zeker voor
behoud door den Directeur van den betrokken tak van dienst
tot 13 uur worden verhoogd. Art. 10a bedoelt dus ook over
schrijding van den vastgestelden normalen maximum-werktijd,
hetzij die 101/» dan wel 13 uur bedraagt. Duidelijkheidshalve
stellen wij voor zoowel in art. 8 als in art. 10 vóór het
woord iverktijcl het woord «.normalen1in te voegen.
Bij art. 12 zij opgemerkt dat dit artikel den werkman geen
bepaald recht op verlof toekent, althans niet in dien zin, dat
hem het aangevraagd verlof tot den maximum-duur, welke
in het Reglement wordt genoemd, en op den tijd waarop hij
dit verkiestniet zou kunnen worden geweigerd Het lste lid
zegtden werkman kan een verlof van ten hoogste 3 of 6 dagen
worden verleend. Dit neemt echter niet weg, dat ingevolge
het bepaalde bij het 3de lid het aangevraagde verlof in normale
omstandigheden niet wordt geweigerd tenzij naar het oor
deel van den Directeur van den betrokken tak van dienst
de werkzaamheden of de reeds aan anderen verleende ver
loven dit niet toelaten. In dat geval kan de Directeur een
anderen tijd voor het verlof bepalen. Overigens verwijzen wij
naar de verschillende rapporten, om te doen zien hoezeer de
meeningen omtrent de behoefte der werklieden aan en hunne
'aanspraak op een jaarlijksch verlof uiteenloopen. Terwijl
b. v. de meerderheid der commissie van fabricage een
jaarlijksch verlof voor de meeste werklieden, inzonderheid
voor die der fabricage, volstrekt onnoodig acht en dit in
ieder geval slechts zou wenschen te zien toegekend aan de
vaste werklieden, die ten minste een jaar onafgebroken in
gemeentedienst zijn geweest, is de minderheid van oordeel
dat zoowel den vasten als den tijdelijken werklieden de gelegen
heid niet mag worden onthouden om zich althans eenmaal
per jaar gedurende enkele dagen achtereen te verpoozen en
van hun vrijheid te genieten. Commissarissen der gasfabriek
op hun beurt meenendat bij de regeling dezer aangelegen
heid ook met de financieele belangen der gemeente behoort
te worden rekening gehouden, en dat niet uit het oog mag
worden verloren dat de gemeente, waar zij de gasfabriek
exploiteert, zij het dan als monopoliste, toch ook industrieele
is en dus ook op de toestanden in andere industrieën hier ter
stede behoort te worden acht geslagen. Zij zijn daarom van oor
deel, dat in dit Reglement slechts in het algemeen de gelegenheid
behoort te worden geopend om den werklieden eenige ver
lofdagen met behoud van salaris toe te kennenmaar dat
overigens de regeling öf en hoeveel vrije dagen zullen w7orden
toegekend in de afzonderlijke reglementen behoort te worden
opgenomen. Daarentegen meent weer de commissie voor het
openbaar slachthuis, dat wanneer eenmaal een recht op
verlof wordt toegekend, en feitelijk komt de voorgestelde
regeling toch daarop neer, dit verlof tot twee dagen behoort
te worden beperkt met behoud evenwel van de mogelijkheid
om met goedkeuring van de betrokken raadscommissie een
verlof van langeren duur te verleenen. De Geneesheer-
Directeur van de gestichten »Endegeest" en »Rhijngeest"
eindelijk sluit zich weer geheel aan bij het gevoelen van de
minderheid der commissie van fabricage en acht het wen-
schelijk zoowel in het belang van den werkman als van de
gemeente, dezen jaarlijks tot ontspanning enkele dagen verlof
toe te kennen. Zoowel op psychologische gronden als uit eigen
ervaring als medicus en als Directeur acht hij jaarlijks eenige
vrije dagen voor ieder mensch noodig en hij is er van over
tuigd, »dat de gemeente ruimschoots vergoed zal krijgen
door meer en betere arbeidspraestatie wat zij gedurende den
verloftijd aan arbeidsderving verliest."
Men ziet het. Tot capita tot sensus. Ons komt uit den
aard der zaak de door ons voorgestelde regeling de meest
doelmatige en daarbij alleszins billijk voor.
Aan het le lid van art. 11 wenscht de commissie voor de
huishoudelijke verordeningen een andere redactie te geven.
Ook ons komt die juister voor. Wij geven U daarom in
overweging die redactie over te nemen.
Daarentegen meenen wij dat aanvulling van art. 18 2°
niet noodig is, omdat uit de bepaling van art. 15 reeds
blijkt, dat de werkman zich onder geneeskundige behande
ling moet hebben gesteld.
Bij art. 19 wordt door de commissie de vrees geuit, dat
van deze bepaling, alsmede van die van art. '14 misbruik zou
kunnen worden gemaakt, doordien de werkman na vervulling
zijner militaire plichten of herstel van zijn ziekte niet in
dienst der gemeente zou terugkeeren.
Onzerzijds wordt die vrees niet gedeeld. Immers de werkman,
die eenmaal in vasten dienst der gemeente is opgenomen,
heeft een te goede positie, dan dat hij die zonder zeer geldige
redenen zou prijs geven. Immers niet alleen verdient hij bij
de gemeente minstens een even goed loon, als hij elders zou
kunnen krijgen, zonder dat hij daarvoor zwaarderen arbeid
behoeft te verrichten, maar bovendien zou de vaste werkman
daardoor de door hem verworven aanspraken op pensioen
prijs geven. En hetzelfde is het geval met den lossen werkman,
wanneer deze drie achtereenvolgende jaren in dienst van de
gemeente is geweest. Bovendien worden tijdelijke werklieden niet
in dienst genomen, wanneer deze nog militaire plichten van
eenig aanbelang hebben te vervullen.
Maar ook al ware het door de commissie gevreesde misbruik
inderdaad te duchten, dan nog zou, vreezen wij, het door haar
aanbevolen correctief weinig baten, omdat in den regel van
een terugbetaling van het genoten loon of ziekengeld wel
geen sprake zou kunnen zijn.
Ten aanzien van de uitkeering bedoeld bij litt. a van dit
artikel merkt de commissie nog op dat het wenschelijk zou
zijn om, evenals bij art 16 laatste lid rekening wordt gehouden
met een eventueele uitkeering krachtens de Ongevallenwet,
ook hier te bepalen dat het van gemeentewege uitgekeerd
loon minder zal zijn, wanneer door het Rijk, ingevolge
art. 113 fns der militiewet ondersteuning wordt verleend.
Inderdaad is dit denkbeeld in ons college overwogen. Wij
hebben echter een dergelijke conditioneele bepaling in het
Reglement niet opgenomen, omdat wij vreesden dat zij wei
nig resultaat zou opleveren. Men vergete toch niet dat de
uitkeering krachtens de ongevallenwet eens voor al in die wet
is voorgeschreventerwijl daarentegen de ondersteuning
bedoeld bij art. 113bis slechts wordt verleend, wanneer blijkt,
dat daaraan behoefte bestaat. En nu zal de Regeering die
behoefte niet licht erkennen wanneer zij weet, dat bij ont
houding harerzijds, de gemeente een hooger loon zal uitkee-
ren, of omgekeerd dat door de gemeente een lager loon zal
worden uitgekeerd, wanneer door het Rijk onderstand wordt
verleend.
De door de commissie geopperde bedenking tegen de re
dactie van art. 20a schijnt ons alleszins juist. Wij geven u
dan ook in overweging daar te lezen: y>aanteekening eener
ontvangen berisping
Dat het Reglement tevens zou moeten bepalen, waar die,
aanteekening zal gedaan worden, kunnen wij echter niet toe
geven. Dit schijnt ons een zaak van uitvoering die dooi' het hoofd
van den betrokken tak van dienst behoort te worden geregeld
op de wijze die hem het meest ge wenscht voorkomt of reeds
thans wordt toegepast.
Evenmin kunnen wij reden vinden om de redactie van het
2e lid van art. 21 te vervangen door die, welke door de
commissie wordt voorgesteld. De voorgedragen redactie moge
minder mooi zijn, zij heeft nu eenmaal, doordien de Rijks
wetgever zich in analoge gevallen van dezelfde terminologie
bedient, burgerrecht verkregen. Men vergelijke bv. art. 17,
4e lid en 19, 5e lid der Woningwet en art. 16, 6e lid der
Drankwet.
Eindelijk merken wij nog naar aanleiding van het bepaalde
bij het 4e lid van art 25 op, dat hier gedoeld wordt op het
geval, dat den werkman wegens afnemende behoefte aan arbeids
krachten of wel wegens zijn ongeschiktheid voor de hem op
gelegde taakontslag moet worden verleend. Het is echter
niet meer dan billijk, dat hem in dergelijke gevallen de door
hem gestorte pensioensbijdragen worden gerestitueerd, indien
hij tengevolge van dat ontslag zijn aanspraken op pensioen
zou verliezen. Een dergelijke regeling behoort echter niet hier,
maar in de pensioensverordeningen t'huis. Het is dan ook
ons voornemen U een daartoe strekkende aanvulling dier
verordeningen ter vaststelling aan te biedenzoodra dit Regle
ment uwe goedkeuring zal hebben verworven. Dan toch zul
len, gelijk de commissie voor de huishoudelijke verordenin
gen terecht opmerkt, ook verschillende andere verordeningen
aan een herziening behooren te worden onderworpen, al is
dit ook niet aanstonds noodzakelijk, omdat zij door de vaststel
ling dezer latere veixndeningimplicite zullen zijn gewijzigd.
Wij geven U thans in overweging tot de vaststelling van het
Reglement over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Art. 1.
De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op de
werklieden, die in dienst van de gemeente (gemeentelijke
instellingen hieronder begrepen) zijn, met uitzondering van:
a. hen, die voor korteren tijd dan 4 weken worden in
dienst genomen